In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burengeschil over een conifeer die op de erfgrens staat. De eigenaar van de conifeer is in eerste aanleg door de kantonrechter veroordeeld tot verwijdering van de conifeer. Tijdens het hoger beroep vraagt de eigenaar om opschorting van deze veroordeling, met het argument dat de buren inmiddels verhuisd zijn en geen belang meer hebben bij de verwijdering van de conifeer. Het hof wijst dit argument echter van de hand. Het hof oordeelt dat het voldoende aannemelijk is dat de nieuwe buren de conifeer ook hinderlijk vinden, maar dat zij niet betrokken willen raken bij de ruzie en ervan uitgaan dat de oude buren de kwestie afhandelen.
De procedure bij de rechtbank is verlopen via vonnissen van 28 mei 2019 en 30 juni 2020, waarbij de kantonrechter de eigenaar heeft veroordeeld tot het verwijderen van de conifeer en het snoeien van overhangende takken van een andere boom. De veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In het incident vorderen de appellanten schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar het hof oordeelt dat de belangen van de geïntimeerden zwaarder wegen. De nieuwe eigenaren van het perceel hebben ook aangegeven dat zij de conifeer hinderlijk vinden, wat het belang van de oorspronkelijke eisers bevestigt.
Het hof concludeert dat de argumenten van de appellanten niet voldoende zijn om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen. De vordering tot schorsing wordt afgewezen, en de kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol van 24 november 2020 voor memorie van antwoord.