ECLI:NL:GHARL:2020:8325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.281.165/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over een conifeer op de erfgrens met verzoek tot opschorting van de veroordeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burengeschil over een conifeer die op de erfgrens staat. De eigenaar van de conifeer is in eerste aanleg door de kantonrechter veroordeeld tot verwijdering van de conifeer. Tijdens het hoger beroep vraagt de eigenaar om opschorting van deze veroordeling, met het argument dat de buren inmiddels verhuisd zijn en geen belang meer hebben bij de verwijdering van de conifeer. Het hof wijst dit argument echter van de hand. Het hof oordeelt dat het voldoende aannemelijk is dat de nieuwe buren de conifeer ook hinderlijk vinden, maar dat zij niet betrokken willen raken bij de ruzie en ervan uitgaan dat de oude buren de kwestie afhandelen.

De procedure bij de rechtbank is verlopen via vonnissen van 28 mei 2019 en 30 juni 2020, waarbij de kantonrechter de eigenaar heeft veroordeeld tot het verwijderen van de conifeer en het snoeien van overhangende takken van een andere boom. De veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In het incident vorderen de appellanten schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar het hof oordeelt dat de belangen van de geïntimeerden zwaarder wegen. De nieuwe eigenaren van het perceel hebben ook aangegeven dat zij de conifeer hinderlijk vinden, wat het belang van de oorspronkelijke eisers bevestigt.

Het hof concludeert dat de argumenten van de appellanten niet voldoende zijn om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen. De vordering tot schorsing wordt afgewezen, en de kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol van 24 november 2020 voor memorie van antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.281.165/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7611431)
arrest van 13 oktober 2020
in de zaak van

1.[appellant] ,

en
2.
[appellante],
die wonen in [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. D.M.H.M. van Dijk, die kantoor houdt in Arnhem,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

en
2.
[geïntimeerde2],
die wonen in [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. A.C. Winter, die kantoor houdt in Groningen.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen, blijkt uit de vonnissen van 28 mei 2019 en 30 juni 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 17 juni 2020;
- de incidentele vordering ex art. 351 Rv (met bijlagen) van 28 juli 2020;
- de incidentele antwoordconclusie 18 augustus 2020.
2.2
In het incident vorderen [appellanten] c.s. schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. [geïntimeerden] c.s. hebben geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.3
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben daarvoor de stukken aan het hof gegeven.

3.De feiten, het geschil en de beslissing van de kantonrechter

3.1
Het gaat in deze zaak over het volgende.
3.2
Sinds maart 2002 wonen [geïntimeerden] c.s. aan de [a-straat] 6 in [A] . Hun achterburen zijn [appellanten] c.s., die sinds november 2002 aan de [b-straat] 7 in [A] wonen.
3.3
Op het perceel van [appellanten] c.s. staan twee bomen dicht op het perceel van [geïntimeerden] c.s. Eén van deze bomen, een conifeer, staat op de erfgrens. De andere boom is een naaldboom.
3.4
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] c.s. gevorderd dat [appellanten] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld (primair) tot verwijdering van de bomen, (subsidiar) tot het verwijderen van overhangende takken, dan wel (meer subsidiair) tot betaling van € 1.548,80, met bijkomende vorderingen.
3.5
In het bestreden eindvonnis van 30 juni 2020 heeft de kantonrechter [appellanten] c.s. hoofdelijk veroordeeld, op straffe van verbeurte van een dwangsom, tot het verwijderen van de conifeer en tot het snoeien van de overhangende takken van de naaldboom, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] c.s. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beoordeling in het incident

4.1
[appellanten] c.s. willen met dit incident bereiken dat de (verdere) tenuitvoerlegging van de veroordeling tot verwijdering van de conifeer wordt geschorst totdat het hof uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak (art. 351 Rv).
4.2
Volgens [appellanten] c.s. ontstaat door de kap van de conifeer een onomkeerbare situatie, terwijl de boom wordt bevolkt door ransuilen. Bovendien hebben [geïntimeerden] c.s. geen belang meer bij de uitvoering van het vonnis, omdat zij sinds 2 juni 2020 geen eigenaar meer zijn van de [a-straat] 6 in [A] .
4.3
Het hof zal de argumenten van [appellanten] c.s. beoordelen aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). In essentie houden deze criteria in dat moet worden nagegaan wiens belangen zwaarder wegen: van degene die de veroordeling verkreeg of van degene die veroordeeld is. Hierbij geldt dat moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep blijft buiten beschouwing. Wel kan de rechter in zijn oordeelsvorming betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag, maar dat hebben [appellanten] c.s. niet gesteld.
4.4
Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de kantonrechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. Het uitgangspunt is dus dat een veroordeling hangende hoger beroep uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat de belangen van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder wegen dan de belangen van degene die de veroordeling heeft verkregen.
4.5
De omstandigheid dat [geïntimeerden] c.s. geen eigenaar meer zijn van de [a-straat] 6 in [A] , legt volgens het hof geen gewicht in de schaal. [geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd dat de nieuwe eigenaren (de heer [B] en mevrouw [C] ) ook van mening zijn dat de conifeer hinderlijk is bij hun plannen tot inrichting van het erf en dat [geïntimeerden] c.s. deze kwestie met [appellanten] c.s. dienen af te wikkelen, zonder dat zij ( [B] en [C] ) daar actief bij betrokken raken. [appellanten] c.s. hebben niets gesteld waaruit het tegendeel zou blijken, zodat het hof ervan uitgaat dat [geïntimeerden] c.s. nog steeds belang hebben bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
4.6
De stelling van [appellanten] c.s. dat de conifeer wordt bevolkt door ransuilen is door de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. In het kader van dit incident gaat het hof er daarom niet vanuit dat ransuilen aanwezig zijn in de conifeer.
4.7
De enkele omstandigheid dat verwijdering van de conifeer onomkeerbaar is, oordeelt het hof van onvoldoende gewicht om over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
4.8
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar
de rol van 24 november 2020voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 oktober 2020.