Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven:
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
2.Inleiding
3.De vaststaande feiten
http://www.horsetelex.nl/horses/pedigree/1637770), alsmede de uitkomst van de keuring beschreven in 5) [hof: een keuringsrapport van een dierenarts] dat het onder 1) beschreven paard hiervoor geschikt is.
www.kwpn.nl).
3.5 Voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst hebben partijen (via WhatsApp) verschillende versies van de overeenkomst gewisseld. In die eerdere versies was telkens [D] , de dochter van [geïntimeerde] en beoogd ruiter van het paard, nog vermeld
als koper. Verder stond in diverse van die versies in artikel 2b achter de zinssnede
“een tweetal internationale CSI 2** concoursen”(zie rov 3.1) nog als toevoeging vermeld “
(GP/ 1.45 m parcoursen)”. Die toevoeging stond niet in het laatste WhatsAppbericht dat daarover in de procedure is overgelegd, te weten de versie van 20 december 2016 om 23:37 uur, met een door [appellante] aangepaste tekst. Zij komt ook niet voor in de door beide partijen ondertekende overeenkomst, welke door [appellante] ter ondertekening aan [geïntimeerde] was voorgelegd.
First qualifying Competition: 1.40 m
Individual Final Competition: 1.40 m
Voor het niveau Young Riders gelden de volgende hoogten:
Individual Final Competition: 1.50 m
Uit de door de FIE vastgelegde resultaten daarvan blijkt dat het paard toen nimmer over een hoogte van 1,45 meter heeft gesprongen. Hoogten tot en met 1,40 meter heeft het paard wel vaker gehaald tijdens die concoursen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
a) om binnen 48 uur na betekening van het vonnis alle medewerking te verlenen om afname van de eitjes mogelijk te maken op straffe van een dwangsom;
b) tot betaling van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 februari 2018;
c) tot betaling van € 1.240,25 aan buitengerechtelijke kosten;
d) in de proceskosten.
a) de koopovereenkomst partieel te vernietigen wegens wederzijdse dwaling dan wel partieel te ontbinden vanwege een toerekenbare tekortkoming van [appellante] ;
c) [appellante] te veroordelen tot betaling van € 19.348,01 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het instellen van de tegenvordering;
d) [appellante] te veroordelen in de proceskosten.
5.De vorderingen in hoger beroep
- tot aanvullende betaling van een bedrag van € 30.000,- bovenop het door [appellante] al terugbetaalde bedrag;
- in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met nasalaris.
6.Vermeerdering van eis
7.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Grief Iis gericht tegen de afwijzing van de vordering om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het aanvullende bedrag van € 25.000,-,
grieven II en IIItegen het oordeel dat [C] niet beantwoordt aan de koopovereenkomst, waarbij [appellante] ook een beroep doet op de klachtplicht, verjaring en (ontbreken van) verzuim,
grieven IV en Vtegen de door de kantonrechter bepaalde koopsom,
grief VItegen de afwijzing van haar vorderingen I t/m III en
grief VIItegen de proceskostenbeslissing.
Grief VIIItenslotte betreft een veeggrief (“Algemene grief”) waarin [appellante] stelt dat de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte heeft toegewezen.
In
grief Ibeklaagt [geïntimeerde] zich erover dat de rechtbank de waarde van [C] te hoog heeft ingeschat en dat de vordering tot schadevergoeding is afgewezen.
Grief IIis gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerde] de door hem als schade gevorderde kosten niet inzichtelijk heeft gemaakt. De
verholen griefis gericht tegen de veroordeling van [geïntimeerde] om zijn medewerking te verlenen aan de afname van eitjes bij [C] .
a) dient [geïntimeerde] zijn medewerking te verlenen aan de afname van eitjes (verholen grief in incidenteel hoger beroep);
b) beantwoordde [C] aan de koopovereenkomst en, afhankelijk van de beantwoording van die vraag en in samenhang daarmee:
- is [geïntimeerde] het aanvullende bedrag van de koopprijs (€ 25.000,-) verschuldigd, of
- dient [appellante] juist een (groter) gedeelte van de betaalde koopprijs terug te betalen;
(grieven I tot en met VI principaal hoger beroep en grief I incidenteel hoger beroep);
- dient [appellante] als schade aan [geïntimeerde] kosten te vergoeden die volgens [geïntimeerde] voortvloeien uit de ongeschiktheid van [C] als springpaard (grief I -gedeeltelijk- en grief II in incidenteel hoger beroep).
ontkent echter dat zij dat heeft gezegd. Volgens haar heeft [geïntimeerde] zichzelf in een positie gebracht dat hij niet kon voldoen aan de veroordeling, maar wenst zij nog steeds graag eitjes af te nemen.
Verder staat vast dat het paard na de verkoop heeft gesprongen op het niveau van Junioren, maar niet het niveau heeft gehaald van Young Riders; het paard heeft op CSI 2* concoursen vaker hoogten van 1.40 meter gehaald (Junioren niveau), maar nimmer de hoogte van 1.45 meter (Young Riders niveau).
a) als alleen het niveau van Junioren voldoende zou zijn, heeft de toevoeging Young Riders in artikel 6 aan het doel waarvoor [geïntimeerde] [C] wil inzetten - internationale springsport niveau Junioren/Young Riders - geen betekenis. Dat die toevoeging inderdaad geen betekenis zou hebben, ligt niet voor de hand. In de rede ligt dat [geïntimeerde] daarmee tot uitdrukking wilde brengen dat hij verlangde dat het paard na een (gewennings)start met haar nieuwe ruiter ( [D] ) op Junioren niveau, zou doorgroeien naar Young Riders niveau;
b) volgens de verklaring van [appellante] in artikel 6 van de koopovereenkomst had [C] het niveau van Young Riders eerder ook al behaald (“FEI classificatie van 1,55m”) en was het paard voor dat niveau geschikt.
een tweetal internationale CSI 2** concoursen (…) waarbij de combinatie niet wordt uitgesloten van deelname i.v.m. weigeringen (eliminated)”nog was toegevoegd “
(GP/ 1.45 m parcoursen)”. Tegen die achtergrond moet de voorwaarde volgens hem zo worden begrepen, dat het aanvullende bedrag pas verschuldigd zou zijn als het paard twee keer op een CSI 2* toernooi de finale (GP) gehaald en uitgereden zou hebben, met hindernissen op een hoogte van (minimaal) 1,45 meter (Young Riders niveau).
Beide partijen hebben in hoger beroep verder geen voldoende gespecificeerd nader bewijs van hun stellingen op dit punt aangeboden. Voor zover [appellante] heeft aangeboden haar vader te laten horen over de partijbedoelingen, geldt dat haar vader daarover al heeft verklaard tijdens de comparitie in eerste aanleg en dat [appellante] niet gemotiveerd heeft aangevoerd dat haar vader daarover aanvullend anders of nader kan verklaren.
Het hof zal zich voor de uitleg daarom baseren op de voorhanden gedingstukken.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vader van [appellante] tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft verklaard dat de toevoeging “(GP/1.45 parcoursen)” door hem is verwijderd na een telefonisch overleg met [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft dat ontkend. [appellante] heeft haar stelling dat de toevoeging in overleg is verwijderd verder niet onderbouwd en heeft daar ook geen (voldoende gespecificeerde) bewijslevering van aangeboden. Daarmee neemt het hof aan dat (de vader van) [appellante] die toevoeging eenzijdig heeft verwijderd. Weliswaar heeft [geïntimeerde] de overeenkomst zonder die toevoeging ondertekend, maar als [geïntimeerde] die verwijdering al mocht hebben opgemerkt -wat hij ontkent- had hij daaruit nog niet had hoeven te begrijpen dat daarmee werd beoogd de voorwaarde ook inhoudelijk te beperken; artikel 6 was niet gewijzigd en het ligt niet in de rede dat de aanvullende koopsom verschuldigd zou zijn, ook als [C] het in artikel 6 beschreven niveau van Young Riders niet zou halen.
Bovendien heeft de vader van [appellante] tijdens die comparitie als verklaring gegeven voor het laten vervallen van de toevoeging, dat die niet nodig was. Hij heeft verklaard:
“Er is ook gesproken over de wijziging in artikel 2b. Dat was telefonisch. De tekst is veranderd omdat volstaan kon worden met twee sterren. Een verdere aanvulling was niet nodig. Er is constant gesproken over twee sterren concoursen; daar ligt een bepaalde eis in besloten. [geïntimeerde] was het ermee eens”.Het hof leidt daaruit af dat ook in de visie van [appellante] met het vervallen van de aanvulling geen inhoudelijke wijziging van de voorwaarde werd beoogd. De vader van [appellante] lijkt er daarbij echter ten onrechte vanuit te zijn gegaan dat voor een CSI 2** concours hogere eisen gelden dan voor een CSI 2* concours. [appellante] zelf heeft tijdens die comparitie namelijk verklaard dat daartussen geen verschil zit:
“CSI 2* is hetzelfde als CSI 2**”.
“hoger ga ik niet…. het is een risico op dit moment maar omdat Iris erin geloofd is dit mijn bod en voorstel”.Verder schrijft [geïntimeerde] dat ook de toenmalige coach van [D] , [E] , al zijn bedenkingen had of [C] echt wel geschikt zou zijn voor springen op een niveau van 1.45 tot 1.50 m en dat daarom in overleg er bewust voor gekozen is om de door [appellante] gewenste koopsom te splitsen en dat € 25.000,- daarvan pas zou worden betaald als [C] geschikt zou blijken voor het aangegeven niveau (zie randnummer 27 van het verweer d.d. 24 juli 2018). Die door [geïntimeerde] gegeven reden voor de splitsing is niet gemotiveerd door [appellante] weersproken.
Het maakt daarbij geen verschil of de vordering tot verdere verlaging wordt beoordeeld op de door [geïntimeerde] aangevoerde grondslag van non-conformiteit, dan wel wanprestatie en/of wederzijdse dwaling. In alle gevallen is de uitkomst van de beoordeling hetzelfde.
De val van het paard in april 2016, die (onweersproken) niet was gemeld, geeft daarbij geen aanleiding voor een ander oordeel. Het paard had het niveau van Junioren wel en [geïntimeerde] had al zijn twijfels of het paard het niveau van Young Riders zou hebben. Bovendien heeft [geïntimeerde] zijn suggestie dat het paard aan het ongeval letsel (scheurtje in een nekwervel) zal hebben overgehouden, niet op enigerlei wijze onderbouwd. Verder heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten voor de veronderstelling dat [appellante] na die val wist of redelijkerwijs kon weten dat het paard, na een periode van rust en herstel, een niveau van Junioren/Young Riders niet meer zou halen en daarom voor of bij het sluiten van de koopovereenkomst melding had moeten maken van de val. In dat verband kan er niet aan voorbij worden gezien dat vaststaat [geïntimeerde] het paard voorafgaand aan de koop heeft laten keuren en dat [C] toen als gezond is aangemerkt.
-door [geïntimeerde] gemotiveerd betwiste- beroep op schending van de klachtplicht en verjaring.
De vraag of [geïntimeerde] zijn vordering uit schadevergoeding wel inzichtelijk heeft gemaakt en of die vordering -uitgaande van de juistheid van de daarvoor aangevoerde gronden- ook toewijsbaar zou zijn geweest, kan daarmee buiten beschouwing blijven. De grief van [geïntimeerde] tegen de afwijzing van zijn vordering tot schadevergoeding faalt dus.
8.De slotsom
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd op het punt van de ontbinding van de koopovereenkomst met bepaling van de koopsom op een bedrag van € 40.000,-. Opnieuw rechtdoende zal de vordering van [geïntimeerde] tot vernietiging/ontbinding van de koopovereenkomst met bepaling dat [appellante] een deel van de koopsom dient terug te betalen, worden afgewezen. [geïntimeerde] zal voorts worden veroordeeld om aan [appellante] terug te betalen het door haar ter voldoening aan het vonnis betaalde bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 februari 2019. Tevens zal [geïntimeerde] alsnog worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg in reconventie.
Als de in het incidenteel hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van het incidentele hoger beroep worden veroordeeld. Die kosten aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op € 979,50 (0,5 x 1 punt x tarief IV).
9.De beslissing
in conventiegewezen en vernietigt dit vonnis voor zover
in reconventie(“op de tegenvordering”) gewezen en doet in zoverre opnieuw recht;