ECLI:NL:GHARL:2020:8490

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
200.270.662/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voegingsincident ex artikel 222 Rv met betrekking tot verknochtheid van zaken in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanhangig is, betreft het een voegingsincident tussen Reststoffenenergiecentrale B.V. (REC) en M. Westra B.V. in het kader van een hoger beroep. REC heeft in eerste aanleg schadevergoeding gevorderd van Westra en Frisia Zout B.V. wegens schade die zou zijn ontstaan door graafwerkzaamheden uitgevoerd door Westra. De rechtbank heeft de vordering tegen Westra afgewezen, maar de vordering tegen Frisia deels toegewezen. Westra heeft in het hoger beroep verzocht om voeging van de zaken met zaaknummer 200.270.730/01, waarin Frisia ook in hoger beroep is gegaan tegen de rechtbankuitspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de zaken verknocht zijn, omdat ze betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex en dezelfde partijen. Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen en de behandeling van beide zaken gelijktijdig bepaald. De zaak zal worden voortgezet met een comparitie van partijen, waarbij partijen vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om schikkingen te treffen. De zitting is gepland op 24 augustus 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.270.662/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 146304)
arrest van 20 oktober 2020
in de zaak van
Reststoffenenergiecentrale B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
REC,
advocaat: mr. H.M. Giezen, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
M. Westra B.V.,
gevestigd te Franeker,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Westra,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.De procedure bij de rechtbank

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
8 juni 2016, 8 november 2017 en 27 maart 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank). In eerste aanleg was naast Westra ook Frisia Zout B.V. (hierna: Frisia) door REC gedagvaard.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van deze procedure (met zaaknummer 200.270.662/01) blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 27 juni 2019,
- de memorie van grieven met bijlagen van 7 april 2020,
- de memorie van antwoord, tevens houdende een incidentele vordering tot voeging met bijlagen van 28 juli 2020,
- de memorie van antwoord in het voegingsincident van 25 augustus 2020.
2.2
Bij dit hof is onder zaaknummer 200.270.730/01 een procedure aanhangig waarin Frisia bij exploot van 24 juni 2019 REC heeft gedagvaard. Frisia heeft hoger beroep ingesteld tegen dezelfde vonnissen van de rechtbank. Deze zaak staat – na de door partijen al ingediende memories – op de rol van 20 oktober 2020 voor het bepalen van een datum voor een comparitie van partijen.
2.3
Westra vordert in het incident dat de zaken met zaaknummer 200.270.662/01 en 200.270.730/01 verder gevoegd worden behandeld, kosten rechtens.
2.4
REC verzet zich tegen de incidentele vordering tot voeging en vordert dat het hof Westra in haar incidentele vordering niet-ontvankelijk verklaart, dan wel de incidentele vordering afwijst, met veroordeling van Westra in de kosten van dit incident, waaronder de nakosten en wettelijke rente.
2.5
Op de rol van 8 september 2020 hebben partijen de stukken aan het hof gegeven voor het wijzen van arrest in het incident.

3.De beoordeling in het incident

3.1
Dit incident moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 222 Rv. In deze bepaling (die op grond van artikel 353 Rv ook in hoger beroep van toepassing is) staat dat wanneer voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of wanneer voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, de voeging daarvan kan worden gevorderd. Het hof neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
3.2
REC exploiteert een afvalverbrandingsbedrijf, waarvan de afvalverbrandings-installatie (Reststoffen Energie Centrale, hierna: de Centrale) ) is gevestigd in Harlingen. Met de energie die vrijkomt bij de verbranding van het afval wekt REC stroom en energie op. De zoutfabriek van Frisia is eveneens gevestigd in Harlingen. Frisia heeft voor haar productieproces grote hoeveelheden stroom en elektriciteit nodig. Voor de opwekking van elektriciteit bevindt zich op het terrein van Frisia een warmtekrachtcentrale (WKC). REC en Frisia zijn een samenwerkingsverband aangegaan voor de afzet van stroom en elektriciteit van het door REC verbrande restafval in het kader waarvan zij zijn overeengekomen dat de Centrale stoom zal produceren en via leidingen aan de WKC zal leveren. Zij hebben daartoe op 13 november 2007 de WKC-huurovereenkomst gesloten.
3.3
Westra heeft een grondverzetbedrijf dat zich bezighoudt met grond- en graafwerkzaamheden. Westra heeft in opdracht van Frisia, in verband met het realiseren van een nieuw opslagterrein, op het bedrijfsterrein van Frisia proefsleuven gegraven om de exacte locatie van een zeekoelwaterleiding te kunnen bepalen. Deze waterleiding loopt over het perceel van Frisia naar de WKC en is essentieel voor het productieproces van zowel REC als Frisia. De leiding voedt de zogeheten (dump)condensators die de opgewekte stoom koelen. Het via een ketel van REC in stoom omgezette condensaat wordt gebruikt om de turbine van de WKC aan te drijven.
3.4
Westra heeft op 24 mei 2013 en 27 mei 2013 deze graafwerkzaamheden uitgevoerd. Op 27 mei 2013 is geconstateerd dat water in een groefsleuf stroomde en dat de zeekoelwaterleiding lekte en naar later die middag bleek, was gescheurd REC heeft op diezelfde dag zowel de Centrale als de WKC buiten werking gesteld. De leiding is op
29 mei 2013 hersteld en is weer koelwater aan Frisia en de WKC geleverd.
3.5
REC heeft op 29 mei 2013 de Centrale en de WKC weer in gebruik gesteld, maar daarna weer afgeschakeld vanwege een in de Centrale geconstateerd lek door het losraken van een koperen plug. Na een reparatieperiode tot 31 mei 2013 zijn de WKC en de Centrale weer opgestart.
3.6
REC stelt schade te hebben geleden als gevolg van de graafwerkzaamheden en heeft Frisia en Westra gedagvaard. De rechtbank heeft de vordering van REC op Westra in het eindvonnis van 27 maart 2019 afgewezen, met veroordeling van REC in de proceskosten, en de vordering op Frisia deels toegewezen tot een bedrag van € 303.392,61, vermeerderd met rente en proceskosten. REC is tegen dat vonnis in verband met de afwijzing van de vordering op Westra in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.270.662). Frisia heeft ook hoger beroep tegen het vonnis ingesteld in verband met de toegewezen vordering van REC (zaaknummer 200.270.730). REC heeft in die procedure incidenteel hoger beroep ingesteld.
3.7
Westra vordert voeging van de twee procedures en stelt dat beide zaken sterk verknocht zijn. Zij betreffen hetzelfde feitencomplex, dezelfde partijen en (deels) dezelfde juridische onderwerpen. REC heeft zich tegen de voeging verzet en daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat Westra geen belang heeft bij voeging en dat geen sprake is van verknochtheid van de zaken, onder meer nu Frisia en Westra twee verschillende partijen zijn en op verschillende gronden aansprakelijk worden gehouden voor de door REC geleden schade. Ook zou voeging van de procedures tot onredelijke vertraging leiden.
3.8
Het hof stelt vast dat anders dan REC aanvoert de zaken verknocht zijn in de zin van artikel 222 Rv: het gaat in beide zaken om hoger beroep tegen dezelfde vonnissen en aan beide zaken ligt hetzelfde feitencomplex ten grondslag, terwijl er juridische samenhang is gezien de vraag of Westra en Frisia hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan REC vergoeding vordert. De stelling van REC dat de aansprakelijkheidsstellingen op verschillende gronden zijn gebaseerd, is onvoldoende om aan te nemen dat deze zaken niet verknocht zijn. Dit geldt te meer nu REC Westra en Frisia in eerste aanleg ook gezamenlijk heeft gedagvaard en een hoofdelijke veroordeling tot betaling van een schadevergoeding als gevolg van de gescheurde waterleiding en losgeraakte dumpcondensator heeft gevorderd. Dat Westra geen belang bij de voeging zou hebben, is het hof niet gebleken. Het is mede zijn belang dat het procesverloop in beide zaken, die tegelijk aanhangig zijn bij dezelfde rechter, beter op elkaar kunnen worden afgestemd en uiteenlopende beslissingen zoveel mogelijk te vermijden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
3.9
Het hof voegt hier aan toe dat de vorderingen in hoger beroep, ondanks de voeging, hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500). Door de voeging wordt de partij in de ene zaak ook niet automatisch partij in de andere zaak (HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904), althans voor zover dat nog niet het geval is. Eén en ander betekent dat de verschillende procespartijen door middel van vermelding van de zaaknummers steeds duidelijk moeten maken waarop hun processtukken betrekking hebben.
3.1
In de zaak van Frisia tegen REC heeft het hof bij arrest van heden een comparitie van partijen gelast. Gelet op de voeging van beide zaken zal de zaak van REC tegen Westra gelijktijdig worden behandeld. Daarmee zal er – zoals REC vreest – geen sprake zijn van onredelijke vertraging van de procedures als gevolg van de voeging.
3.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
voegt de onderhavige zaak met de zaak met zaaknummer 200.270.730/01;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat partijen REC en Westra vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof;
bepaalt dat de zitting – tegelijk met de zaak met zaaknummer 200.270.730/01 tussen Frisia en REC – zal worden gehouden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op
24 augustus 2021 te 13.30 uur;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
bepaalt dat advocaten bij deze comparitie elk gedurende maximaal 10 minuten, aan de hand van maximaal 2 A4’tjes spreeknotities, het standpunt van partijen mogen toelichten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
20 oktober 2020.