Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
2 oktober 2020 van mr. De Gram ontvangen stukken.
3.3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant] heeft volgens zijn verklaring vanaf 2012 een in Duitsland gelegen hotel geëxploiteerd als eenmanszaak. Vanaf 2015 heeft hij dat hotel enkele jaren verhuurd via de advocaat van Sparkasse Mitten in Sauerland (hierna: Sparkasse), de bank aan wie hij op dat moment een betalingsachterstand in de hypothecaire lasten had. Naar [appellant] verder heeft verklaard, is het hotel in mei 2019 door Sparkasse verkocht waardoor een restschuld is ontstaan.
Naast het hotel was [appellant] eigenaar van een stoffeerderij. Aanvankelijk oefende hij die onderneming alleen uit. Omstreeks 2016/2017 is [B] erbij gekomen. In 2019 heeft [B] de onderneming van [appellant] overgenomen en is [appellant] bij haar in dienst getreden als stoffeerder tegen een salaris van € 1.600 netto per maand.
€ 305 per maand aan kinderalimentatie betalen en € 351 per maand aan partneralimentatie. Deze bedragen zijn voor het laatst bij beschikking van 19 mei 2016 door de familiekamer van dit hof gewijzigd. Tegen deze beschikking is geen cassatie ingesteld.
Omdat [appellant] vanaf de ingangsdatum met betaling van de alimentatie in gebreke is gebleven, is een schuld ontstaan. De invordering van die schuld is op basis van artikel 1:408 BW overgenomen door het LBIO. Volgens het overzicht van het LBIO van 25 september 2020 bedraagt de totale alimentatieschuld van [appellant] € 59.613,38.
Op 30 september 2020 heeft [appellant] bij de rechtbank Gelderland (Arnhem) een verzoek tot nihilstelling met terugwerkende kracht per 19 mei 2019 van de bij beschikking van
19 mei 2016 vastgestelde partneralimentatie ingediend.
€ 19.374,64 (2013) en een schuld aan (de ouders van) [appellant] van € 75.000 (2004).
weet niet hoe hoog de schuld aan het LBIO is, zodat de omvang van zijn totale schuldenlast onbekend is. Omdat in het budgetplan geen alimentatieplicht is opgenomen, kan niet worden beoordeeld of [appellant] financieel voldoende stabiel is. Voorkomen moet worden dat tijdens een schuldsanering van [appellant] nieuwe schulden zullen kunnen ontstaan. [appellant] zal eerst nihilstelling van de alimentatie moeten vragen voordat hij een nieuw verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan indienen, aldus de rechtbank.
- financiële gegevens zoals jaarstukken over het door hem gedreven hotel en de stoffeerderij;
- stukken over de verkoop van dat hotel (waaronder datum overdracht, de verkoopprijs,
afgezet tegen de op dat moment openstaande/af te lossen hypotheekschuld) en
- stukken over de volgens [appellant] door [B] van hem overgenomen stoffeerderij
(waaronder datum overname, vastgestelde waarde van de onderneming en de condities
waaronder de overname tot stand is gekomen).
Reeds op grond hiervan kan [appellant] niet tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten.
Weliswaar heeft [appellant] recent een verzoek tot nihilstelling met terugwerkende kracht van de partneralimentatie bij de rechtbank ingediend, maar het hof kan in dit stadium van het toelatingsverzoek niet vooruitlopen op de uitkomst van een dergelijk verzoek. Hierbij geldt dat ook een positieve uitkomst voor [appellant] niet wegneemt dat hij ten aanzien van het grootste deel van de vijfjaarstermijn in de nakoming van zijn alimentatieplicht in gebreke is geweest. Ook hierom kan [appellant] niet tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten.
4.De beslissing
26 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.