ECLI:NL:GHARL:2020:8769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.280.808/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing hoofdverblijfplaats en zorgregeling afgewezen; Schorsing kinderalimentatie toegewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende verzoeken tot schorsing van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C.M. Scharenborg, verzocht om schorsing van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. P.J. Jans, zich verzet tegen deze verzoeken. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zou zijn en dat de man kinderalimentatie moest betalen. Het hof heeft vastgesteld dat het belang van de man bij schorsing van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling niet zwaarder weegt dan het belang van de vrouw en de kinderen bij handhaving van de huidige situatie. De man heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die een schorsing rechtvaardigen. Echter, het hof erkent dat de man en de vrouw momenteel geen draagkracht hebben voor de kinderalimentatie, en heeft daarom de werking van de beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie geschorst. De verzoeken van de man tot schorsing van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling zijn afgewezen, terwijl het verzoek tot schorsing van de kinderalimentatie is toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.280.808/02 (schorsing) en 200.280.808/03 (voorlopige voorzieningen)
(zaaknummer rechtbank Gelderland 360001)
beschikking van 27 oktober 2020 op het verzoek tot schorsing en het verzoek voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C.M. Scharenborg te Aalten,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.J. Jans te Groningen.

1.Het geding in de hoofdzaak in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 december 2019 en 8 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 8 juni 2020 wordt verder genoemd: de bestreden beschikking.

2.De procedure

2.1
Het verloop van de procedures tezamen blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens verzoek schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad, tevens verzoek voorlopige voorzieningen, met producties, ingekomen op 13 juli 2020;
  • het verweerschrift tegen het verzoek schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad en het verzoek voorlopige voorzieningen;
  • het verweerschrift in hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Scharenborg van 7 september 2020 met als bijlage een brief van mr. Scharenborg en een productie;
  • een journaalbericht van mr. Scharenborg van 17 september 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Jans van 22 september 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2020 plaatsgevonden door middel van Telehoren. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en [B] , ambulante begeleidster van Stichting [C] , aan wie door het hof bijzondere toegang is verleend met instemming van de vrouw. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) is [D] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2014 te [E] met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheiding is op 18 augustus 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 te [A] , en
  • [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 te [A] ,
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn;
- de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen verdeeld aldus, dat zij gedurende een weekeinde per veertien dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot en met zondagavond 19.00 uur bij de man zullen verblijven, waarbij de kinderen door de man worden gebracht en gehaald;
- bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw zal betalen € 250,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De beoordeling

4.1
Aan de orde zijn de verzoeken van de man de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor zover het de beslissingen betreft ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder te noemen: de zorgregeling) en de kinderalimentatie en als voorlopige voorzieningen te bepalen dat:
- de kinderen aan hem worden toevertrouwd;
- de kinderen iedere week van dinsdag na schooltijd tot en met woensdag voor schooltijd alsmede om het weekend van vrijdag na schooltijd tot en met zondag 18.30 uur - naar het hof begrijpt - bij de vrouw verblijven, althans een zorgregeling te bepalen die het hof juist acht;
- tijdens de vakanties en feestdagen de kinderen conform de onder punt 32 van het beroepschrift verzochte regeling bij de desbetreffende ouder verblijven, althans een verdeling vast te stellen die het hof juist acht;
- de kinderalimentatie op nihil wordt gesteld, subsidiair – naar het hof begrijpt – dat de ouder aan wie de kinderen niet worden toevertrouwd of aan wie een kind niet wordt toevertrouwd, aan de andere ouder € 25,- per kind per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, althans een bedrag per ingangsdatum die het hof juist acht,
- kosten rechtens.
Het verweer van de vrouw strekt tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de verzoeken van de man, kosten rechtens.
in de zaak met nummer 200.280.808/02 (schorsingsverzoek)
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.4
De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd, zodat het hof het verzoek tot schorsing zal beoordelen aan de hand van de hiervoor onder a. en b. genoemde maatstaven.
De hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
4.5
Het hof is niet gebleken dat het belang van de man bij de verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij handhaving van de tenuitvoerlegging, welk belang (vooralsnog) moet worden geacht overeen te komen met het belang van de kinderen. De door de man genoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking niet. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.6
Ten aanzien van de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is het bezwaar van de man dat de vrouw vanwege haar werk onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen. Dit bezwaar is nu niet aan de orde, aangezien de vrouw op dit moment in de Ziektewet zit. De vrouw gaat weliswaar binnenkort beginnen met re-integreren, maar voor zover zij de kinderen zelf niet kan opvangen, heeft zij opvang geregeld. Als de kinderen hun hoofdverblijf bij de man zouden hebben is eveneens opvang nodig, omdat de man inmiddels drie dagen per week werkzaam is. Voorts is de vrouw in verband met de zorg voor de kinderen voornemens één van haar beide banen op te zeggen, zodra zij weer arbeidsgeschikt is. Met de raad is het hof van oordeel dat het voor de stabiliteit en de continuïteit van de opvoedingsomgeving van de kinderen van belang is om in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak geen wijziging te brengen in de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
4.7
Het hof ziet ook geen aanleiding in hetgeen de man heeft gesteld om de werking van de bestreden beschikking te schorsen wat betreft de zorgregeling. Het hof constateert dat de door de rechtbank vastgestelde regeling, met een kleine uitbreiding, door partijen wordt nagekomen. Het contact tussen de man en de kinderen is daarmee gewaarborgd.
Het hof neemt tevens in aanmerking dat de vrouw op de mondelinge behandeling heeft gezegd open te staan voor een uitbreiding van de zorgregeling. Nu beide partijen het eens zijn over een uitbreiding en de raad op de mondelinge behandeling ook heeft geadviseerd de zorgregeling uit te breiden met in elk geval een doordeweekse dag, staat het hen vrij in onderling overleg - eventueel met behulp van hun advocaten - lopende de hoger beroepsprocedure andersluidende afspraken te maken.
4.8
De man heeft verder ter onderbouwing van zijn schorsingsverzoek nog aangevoerd dat een voortzetting van het verblijf van de kinderen bij de vrouw en handhaving van de huidige zorgregeling mogelijk de beslissing in de hoofdzaak zal beïnvloeden, omdat dan geoordeeld zou kunnen worden dat de kinderen gewend zijn geraakt aan de huidige situatie. Het hof ziet in dit argument van de man (dat overigens in de omgekeerde situatie ook zou kunnen gelden), mede gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen.
4.9
Gelet op het vorenstaande zal het hof het schorsingsverzoek van de man met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling afwijzen.
De kinderalimentatie
4.1
Het hof is van oordeel dat de man zijn belang bij schorsing van de beslissing van de rechtbank met betrekking tot zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voldoende heeft onderbouwd. Dit belang van de man wordt ook erkend door de vrouw. De vrouw betwist niet dat de man, net als zijzelf, op dit moment geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof zal de werking van de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie daarom schorsen.
in de zaak onder nummer 200.280.808/03 (verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening)
4.11
Gelet op de beslissingen van het hof in de schorsingszaak, komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man voorlopige voorzieningen te treffen. Het hof zal daarom het verzoek van de man afwijzen.

5.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.280.808/02
wijst het verzoek van de man tot schorsing van zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 juni 2020 met betrekking tot de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak onder nummer 200.280.808/03
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en
I.J. Pieters, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. H. Phaff en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.