ECLI:NL:GHARL:2020:8771

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.281.518/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de omgangsregeling tussen vader en minderjarige tijdens hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Striekwold, verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Gelderland, die op 3 juni 2020 was uitgesproken. De rechtbank had een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader en het kind onder begeleiding contact zouden hebben. De moeder voerde aan dat zij door een misverstand geen verweer had gevoerd in de eerdere procedure en dat de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (GI) niet was gehoord.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het belang van het kind voorop staat. De jeugdbeschermer heeft bevestigd dat er momenteel een ontspannen contact is tussen de vader en het kind, maar dat de omgangsregeling onder toezicht van de jeugdbeschermer moet blijven. Het hof oordeelde dat uitvoering van de bestreden beschikking door de vader het proces zou kunnen doorkruisen en onduidelijkheid zou kunnen creëren. Daarom heeft het hof besloten om de werking van de beschikking van de rechtbank te schorsen, zodat de jeugdbeschermer de regie kan blijven voeren over de omgangsregeling.

De beslissing van het hof houdt in dat de omgangsregeling zoals vastgesteld door de rechtbank niet kan worden uitgevoerd totdat er een definitieve uitspraak in het hoger beroep is gedaan. Dit is in het belang van de minderjarige, zodat de jeugdbeschermer de situatie kan blijven observeren en indien nodig kan bijsturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.518/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 369205)
beschikking van 27 oktober 2020 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Striekwold te Doetinchem,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. van de Gevel te Doetinchem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking). In die - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [A] , als volgt bepaald (al dan niet op te bouwen onder begeleiding):
  • eerst drie maal eens in de twee weken op zaterdag of zondag twee uurtjes;
  • vervolgens als dat goed gaat drie maal eens in de twee weken op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • vervolgens als dat goed gaat verder toewerken naar een overnachting van zaterdag op zondag en vervolgens naar een weekend van vrijdag tot en met zondag (steeds de snelheid van de opbouwregeling af te stemmen met de mogelijkheden van [de minderjarige] en de tijden in nader overleg te bepalen);
  • omgang tijdens vakanties en feestdagen zo veel mogelijk bij helfte;
  • het halen en brengen zo veel mogelijk af te wisselen.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 3 augustus 2020;
- het verweerschrift tegen verzoek tot schorsing;
- een brief van de GI van 27 augustus 2020 met een productie;
- een e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2020 plaatsgevonden door middel van een beeldbelverbinding (Telehoren). Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Via een telefonische verbinding is verschenen [B] namens de GI. De raad is niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing over de omgang tussen de vader en [de minderjarige] betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
De rechtbank heeft de beslissing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd, zodat het hof het verzoek tot schorsing zal beoordelen aan de hand van de hiervoor onder a. en b. genoemde maatstaven.
3.5
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet zozeer het belang van partijen, maar het belang van [de minderjarige] een eerste overweging dient te vormen. [de minderjarige] is onder toezicht gesteld. Een doel van de ondertoezichtstelling waaraan moet worden gewerkt is het opstarten van de begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Na de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd. In die beschikking heeft de kinderrechter overwogen dat het aan de jeugdbeschermer is om te bepalen in welke mate contact tussen de vader en [de minderjarige] passend is bij de (on)mogelijkheden van de vader en [de minderjarige] , en om deze mogelijkheden in de loop van de ondertoezichtstelling telkens te blijven beoordelen en de omgang zo nodig bij te stellen.
De jeugdbeschermer ziet op dit moment een ontspannen contact tussen de vader en [de minderjarige] . Met ingang van 1 september 2020 is de omgang daarom uitgebreid met een uur tot eens per maand 2 uur begeleid contact. Om te bezien wat een passende omgang is voor [de minderjarige] , zal de komende tijd de omgang verder worden geobserveerd en begeleid door de jeugdbeschermer en BOR. De jeugdbeschermer heeft op de mondelinge behandeling bevestigd dat een uitbreiding van de omgangsregeling aan de orde kan zijn als de vader zich betrouwbaar blijft tonen in het nakomen van de afspraken en als dit in het belang van [de minderjarige] is. De bestreden beschikking, die een veel ruimere omgangsregeling omvat dan de momenteel door de GI geregisseerde regeling, is door de rechtbank vastgesteld toen de moeder noch binnen de daarvoor gestelde termijn een verweerschrift had ingediend noch had verzocht om een mondelinge behandeling van het verzoek en het verzoek de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkwam. De moeder voert aan dat zij door een misverstand geen verweer heeft gevoerd en dat de GI ook niet is gehoord over het verzoek. De GI stelt geen bericht of uitnodiging van de rechtbank te hebben ontvangen en betreurt het dat zij geen standpunt heeft kunnen innemen. Naar het oordeel van het hof is het op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] dat de door kinderrechter bij de jeugdbeschermer neergelegde regie wordt voortgezet en dat stapsgewijs op aangeven van de jeugdbeschermer de omgangsregeling eventueel kan worden uitgebreid. Uitvoering van de bestreden beschikking door de vader zou dit proces kunnen doorkruisen, althans in ieder geval onduidelijkheid creëren.
3.6
Gelet op voormeld oordeel acht het hof het in het belang van [de minderjarige] om de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling gedurende het hoger beroep te schorsen. Het hof zal het verzoek van de moeder tot schorsing toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juni 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, I.M.G.T. Weijers-van der Marck en
I.J. Pieters, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.