ECLI:NL:GHARL:2020:8893

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
21-002579-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor openlijk geweld en mishandeling na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld door zowel de verdachte als de officier van justitie. Tijdens de zitting op 19 oktober 2020 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de advocaat-generaal een taakstraf van 50 uren en een schadevergoeding van € 201,31 eiste.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de tenlastegelegde openlijke geweldpleging en mishandeling. De verklaringen in het dossier waren inconsistent en er was geen bewijs dat de verdachte opzet had op de geweldshandelingen. Hierdoor kon het hof niet vaststellen dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De kosten van het geding werden op nihil begroot, aangezien de benadeelde partij in het ongelijk werd gesteld. Het arrest is uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken van het hof, met mr. J. Hielkema als voorzitter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002579-17
Uitspraak d.d.: 2 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 4 mei 2017 met parketnummer 16-015563-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 201,31 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. W.H. Boomstra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is bij het hierboven vermelde vonnis ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij deels (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van
€ 201,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2016 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.zij op of omstreeks 28 februari 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit
- het één of meerdere malen trekken aan de haren van die [benadeelde partij] , waardoor die [benadeelde partij] tegen een muur viel en/of tegen de grond viel en/of
- het één of meerdere malen duwen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- het één of meerdere malen trekken aan het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- het één of meerdere malen schoppen tegen het been, althans het lichaam van die [benadeelde partij] ;
2.en/of zij op of omstreeks 28 februari 2016 te [plaats] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] één of meerdere malen tegen het been, althans het lichaam te schoppen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof stelt vast dat het dossier wisselende verklaringen bevat over hetgeen op 28 februari 2016 in [adres] is voorgevallen. Gelet op de verklaringen, en het verhandelde ter terechtzitting, is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte handelingen heeft verricht met het opzet (waaronder het zogenaamde voorwaardelijke opzet) gericht op het plegen van openlijk geweld jegens aangeefster [benadeelde partij] . Het hof is voorts van oordeel dat ook ten aanzien van de mishandeling onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is aan de hand waarvan voorbij redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte aangeefster opzettelijk heeft geschopt.
Nu naar het oordeel van het hof niet is komen vast te staan dat de verdachte opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen kan het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet worden bewezen en zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.249,84, bestaande uit € 749,84 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 201,31, bestaande uit € 51,31 materiële schade en € 150,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2016 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 2 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.