ECLI:NL:GHARL:2020:902

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.236.566/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over materiaalkosten bij opdracht tot spuitwerk van kermisvliegtuigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer over de materiaalkosten van spuitwerk voor kermisvliegtuigen. De opdrachtgever, [appellant] h.o.d.n. [appellant] Lakbehandeling, stelde dat er een vaste prijs was overeengekomen voor het spuitwerk, terwijl de opdrachtnemer, [geïntimeerde] h.o.d.n. [geïntimeerde], betwistte dat er een maximumprijs van € 1.200,- was afgesproken. Het hof oordeelde dat de door [geïntimeerde] overgelegde getuigenverklaringen niet voldoende bewijs boden voor zijn stelling dat een maximumprijs was overeengekomen. De getuigenverklaringen bevestigden eerder afgelegde verklaringen van de opdrachtgever, die stelden dat de prijs per vliegtuigje rond de € 500,- lag.

Na het horen van getuigen op 8 november 2019 en 21 januari 2020, concludeerde het hof dat er geen bewijs was geleverd voor de stelling van [geïntimeerde]. Het hof handhaafde zijn eerdere oordeel dat de opdrachtgever recht had op vergoeding van de redelijke kosten, aangezien er geen vaste prijs was overeengekomen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van de opdrachtgever volledig toe, inclusief de wettelijke handelsrente vanaf 12 mei 2017.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de rol van getuigenverklaringen in het vaststellen van feiten. Het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen van de opdrachtgever geloofwaardig waren en dat de stellingen van de opdrachtnemer niet konden worden bewezen. De kosten van de procedure werden ook aan de opdrachtnemer opgelegd, inclusief nakosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.236.566/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6261793 CV EXPL 17-8330)
arrest van 4 februari 2020
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [appellant] Lakbehandeling,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S. Scheltinga, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. [geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.C. Croes, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Na het tussenarrest van 6 augustus 2019 hebben op 8 november 2019 en
21 januari 2020 getuigenverhoren plaatsgehad. Na afloop van die verhoren heeft het hof beslist opnieuw arrest te wijzen op basis van de beschikbare stukken, waaronder inmiddels ook de processen-verbaal van de getuigenverhoren.

2.De verdere beoordeling

Dat een vaste prijs is overeengekomen, is ook na bewijsvoering niet komen vast te staan
2.1
Het hof heeft in het vorige arrest overwogen dat [geïntimeerde] nog niet had bewezen dat een maximumprijs is overeengekomen van € 1.200,-; de door hem overgelegde schriftelijke verklaringen van zijn vriendin, ouders, broer en schoonzus waren daarvoor niet voldoende, omdat daar diverse verklaringen tegenover stonden. Die komen erop neer dat [geïntimeerde] tijdens de uitvoering van het werk akkoord was met een prijs van rond de € 500,- per vliegtuigje, zoals die ook in rekening is gebracht. Het hof zag geen aanleiding om aan de ene versie van de gebeurtenissen meer gewicht toe te kennen dan aan de andere - ook niet als bij die beoordeling wordt betrokken dat de betaling vooraf overeenkomt met het maximum dat volgens [geïntimeerde] verschuldigd is. Om die reden is [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld zijn stellingen te bewijzen. Die komen erop neer dat hij moet bewijzen dat een maximumprijs van
€ 1.200,- is overeengekomen.
2.2
Het horen van niet minder dan tien getuigen heeft geen verandering gebracht in de eerder gemaakte afweging, omdat de getuigenverklaringen een bevestiging zijn van de verklaringen die zich al in het dossier bevonden en waarop die eerdere afweging was gebaseerd. Er is hoegenaamd niets verklaard dat tot enige verschuiving in de bewijswaardering kan leiden. Integendeel: op voorhand is niet geloofwaardig dat aanzienlijk minder dan de materiaalkosten in rekening zou kunnen worden gebracht, en na het spuiten van twee vliegtuigen kon getuige [B] door zijn kennis en ervaring eenvoudig uitrekenen dat de kostprijs van het gebruikte materiaal rond de € 500,- per vliegtuig lag. Ook als het niet de gewoonte was om over prijsafspraken te praten, is het niet vreemd dat hij over die materiaalkosten een opmerking heeft gemaakt in het bijzijn van [geïntimeerde] . Met name niet, omdat de opmerking volgens [B] een reactie was op de opmerking van [C] dat er wel elf lagen lak op zaten. Meerdere getuigen bevestigen dat de prijs die [B] noemt indertijd aan de orde is geweest, en dat [geïntimeerde] toen heeft opgemerkt dat het niet uitmaakte wat het kostte ('Ik doe het één keer en nooit weer, dus het moet goed' of woorden van die strekking).
2.3
Afgezien van de daarmee strijdige verklaringen van [geïntimeerde] en enkele andere getuigen, is niets aangevoerd dat reden zou moeten zijn om aan de betrouwbaarheid van de (getuigen)verklaringen van [appellant] , [D] , [E] , [F] , [G] ,
[H] en [B] minder gewicht toe te kennen dan aan die andere verklaringen. Hun versie van de gebeurtenissen is dus bepaald niet onaannemelijk. Die constatering staat eraan in de weg om een scenario dat er haaks op staat bewezen te achten. Dat wordt niet anders door het feit dat de factuur van [appellant] uiteindelijk 's ochtends vroeg bij [geïntimeerde] is de bus is gedaan. De contacten waren op dat moment immers al stilgevallen, en de vriendin van [appellant] ( [D] ) zegt de nota op weg naar haar werk te hebben afgeleverd. Ook dat is niet ongeloofwaardig.
De door [appellant] gevraagde vergoeding is redelijk
2.4
Nu geen sprake is van een vaste prijs, heeft [appellant] recht op vergoeding van de redelijke kosten die hij heeft gemaakt. Daarover heeft het hof al geoordeeld in rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 van het vorige arrest. Dat oordeel wordt gehandhaafd. De hoogte van de in rekening gebrachte bedragen is door [geïntimeerde] dus onvoldoende bestreden.
De conclusie
2.5
De conclusie luidt dat het vonnis van 6 februari 2018 moet worden vernietigd en dat alsnog de vordering van [appellant] geheel moet worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide procedures (in hoger beroep: tariefgroep I, in principaal appel 3 punten; in incidenteel appel 0,5 punten). In hoger beroep is de wettelijke handelsrente gevorderd vanaf 12 mei 2017. Tegen die wijziging is geen processueel of steekhoudend inhoudelijk verweer gevoerd. De gewijzigde vordering wordt daarom toegewezen.
De beslissing in het principaal en het incidenteel appel
Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden van 6 februari 2018 en neemt de volgende beslissing.
Het hof veroordeelt [geïntimeerde] om € 4.365,04 aan [appellant] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over € 3.990,04 vanaf 12 mei 2017 tot de dag van volledige betaling.
Het hof veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het de procedure bij de kantonrechter en de kosten van het hoger beroep. De kosten die [appellant] bij de kantonrechter heeft gemaakt, worden vastgesteld op 324,05 aan verschotten en € 922,- aan salaris. In hoger beroep worden zijn kosten tot aan deze uitspraak in het principaal en het incidenteel appel tezamen vastgesteld op € 616,01,- aan verschotten en € 2.656,50,- aan salaris
Het hof veroordeelt [geïntimeerde] ook tot betaling van € 157,- aan nakosten. Dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,-- als [geïntimeerde] niet heeft betaald binnen veertien dagen na aanschrijving en betekening van deze uitspraak.
Ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen is deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad. Wat verder is gevorderd, wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. W. Zandbergen, J.H. Kuiper en J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2020.