In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen campingeigenaren en de gebruikers van kavels op de camping. De appellanten, die eigenaar zijn van kavels 6 en 24, zijn in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De kern van het geschil betreft de vraag of de appellanten nog huur en kosten van water, elektra en servicekosten verschuldigd zijn voor het gebruik van hun percelen, en of de campingbeheerder, Camping Service B.V. (BCS), de in 2014 door de appellanten ter beschikking gestelde zeecontainer zonder betaling mag behouden.
De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot een tussenvonnis waarin de kantonrechter oordeelde dat bepaalde vorderingen van BCS verjaard waren, maar dat de appellanten wel servicekosten en staangeld voor perceel 7 moesten betalen. In hoger beroep hebben de appellanten hun vorderingen gewijzigd en vorderen zij dat de vordering van BCS wordt afgewezen en dat hun eigen vorderingen worden toegewezen. BCS heeft in incidenteel hoger beroep alsnog betaling van staangeld voor perceel 1B gevorderd.
Het hof heeft de bewijsaanbiedingen van de appellanten, die stelden dat zij geen kosten verschuldigd zijn, gepasseerd omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof oordeelt dat de appellanten voor kavel 6 en 24 servicekosten en kosten voor water en elektra verschuldigd zijn, en dat het staangeld voor perceel 7 terecht is toegewezen. De vordering van BCS met betrekking tot de zeecontainer wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een redelijke prijs vaststelt. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de kosten en wijst de vorderingen van de partijen in conventie en reconventie gedeeltelijk toe.