Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001166-19
Uitspraak d.d.: 6 november 2020
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 februari 2019 met parketnummer 18-181762-18 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. P.C. Schutte, naar voren is gebracht.
De beslissing waarvan beroep
De veroordeelde is bij vonnis van rechtbank Noord-Nederland van 19 februari 2019 (parketnummer 18-181762-18) ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van telen van hennep en de diefstal van elektriciteit in de periode van 17 juli 2017 tot en met 5 juni 2018 – veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren, en tot een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. Tegen voornoemd vonnis is geen hoger beroep ingesteld. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk.
Op voornoemde datum heeft de rechtbank Noord-Nederland bij de beslissing waarvan beroep het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat vastgesteld op een bedrag van € 91.524,07. Aan betrokkene is de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een bedrag van € 18.304,81.
Vordering
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat dient te worden op € 92.571,08 en dat aan betrokkene dient te worden opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een vast te stellen bedrag van € 30.857,-.
Bevestiging van de beslissing
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof verenigt zich met de beslissing waarvan beroep en zal deze derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof hieronder nader zal ingaan op door de raadsman gevoerde verweren, het wettelijk voorschrift waarop de beslissing berust zal vermelden en de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd zal bepalen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het bewezenverklaarde feit. In de onderhavige zaak is door de betrokkene wisselend verklaard over het aantal oogsten, de kweekperiodes, de opbrengsten, de gemaakte kosten en de verworven inkomsten. Het hof acht de wisselende verklaringen van de veroordeelde niet aannemelijk. Het hof grondt dit oordeel op de feiten en omstandigheden die in het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 31 juli 2018 zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
Bij de vaststelling van de omvang van het verkregen voordeel zal het hof dan ook uitgaan van voornoemd rapport. Aan de hand daarvan is het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op €92.571,08. Het hof neemt deze conclusie van het rapport over.
Uit het rapport komt naar voren dat veroordeelde reeds een bedrag van € 1.047,- verschuldigd was aan Enexis. Uit een per mail ontvangen bericht van Enexis van 11 december 2018 komt naar voren dat er opnieuw een deelbetaling was gedaan en dat er nog een bedrag van € 522,01 betaald moest worden door betrokkene. Uit het feit dat Enexis een dag voor de zitting haar vordering als benadeelde partij voor het resterende bedrag heeft ingetrokken, leidt het hof, gelijk de rechtbank, af dat inmiddels ook dat restantbedrag is betaald. Het hof zal daarom met betrekking tot door de betrokkene betaalde kosten het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat vaststellen op een bedrag van € 91.524,07.
Het hof zal, gelijk de rechtbank heeft gedaan, betrokkene de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een bedrag van € 18.304,81.