ECLI:NL:GHARL:2020:914

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.261.727/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurprijs geschil tussen huurder en verhuurder met betrekking tot geliberaliseerde woonruimte

In deze zaak heeft de huurder, [geïntimeerde], de huurcommissie verzocht om een redelijke huurprijs voor zijn woning vast te stellen. De huurcommissie heeft de woning beoordeeld en 135 punten toegekend, wat leidde tot de conclusie dat het om geliberaliseerde woonruimte gaat. De huurder heeft vervolgens de zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter, die het puntenaantal op 118 heeft vastgesteld en de redelijke huurprijs op € 661,18 per maand. De verhuurder, [appellant], was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat het appelverbod van artikel 7:262 lid 2 BW van toepassing is, wat betekent dat de verhuurder niet in hoger beroep kan gaan tegen de beslissing van de huurcommissie, tenzij er sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen. De argumenten van de verhuurder voor doorbreking van dit appelverbod zijn door het hof afgewezen, omdat deze voornamelijk betrekking hadden op motiveringsklachten en niet op schending van fundamentele rechtsbeginselen.

Het hof heeft het hoger beroep van de verhuurder verworpen en hem veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de huurder. De beslissing van de kantonrechter is daarmee in stand gebleven, en de huurder behoudt de vastgestelde huurprijs van € 661,18 per maand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.261.727/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7103301)
arrest van 4 februari 2020
in de zaak van:
[appellant],
die woont in [A] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. O.M.M. Philips, die kantoor houdt in Haren,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [B] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. G.C.A. Dwarshuis-Doornbos, die kantoor houdt in Groningen.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen, blijkt uit het vonnis van 5 maart 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 4 juni 2019;
- de memorie van grieven van 27 augustus 2019 (met bijlagen);
- de incidentele memorie tot niet-ontvankelijkheid en memorie van antwoord van 5 november 2019 (met bijlagen);
- de antwoordconclusie in incident niet-ontvankelijkheid.
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. [geïntimeerde] heeft daarvoor de stukken aan het hof gegeven.
3 De feiten
3.1
Met ingang van 1 februari 2018 huurt [geïntimeerde] van [appellant] de woning aan de [a-straat 1] in [B] (hierna: de woning). De huur bedroeg bij het begin van de huurovereenkomst € 735,- per maand.
3.2
Op 9 februari 2018 heeft [geïntimeerde] de Huurcommissie gevraagd te beoordelen of de huurprijs die hij met [appellant] heeft afgesproken, redelijk is.
3.3
De Huurcommissie heeft op 19 mei 2018 uitspraak gedaan (zaaknummer [0000] ). In de uitspraak heeft de Huurcommissie de kwaliteit van de woning vastgesteld op 135 punten. De maximale huurprijs die daar bij hoort is € 663,12 per maand. Omdat sprake is van een beschermd stadsgezicht, moet een toeslag van 15% op de huurprijs worden toegekend. De huurprijs komt daarmee op € 762,59. Dat is hoger dan de liberalisatiegrens (€ 710,68) die gold toen de huur is aangegaan. Omdat sprake is van woonruimte met een geliberaliseerde huurprijs, doet de Huurcommissie geen verdere uitspraak over het verzoek van [geïntimeerde] . De beslissing van de Huurcommissie luidt: De huurprijs van de woonruimte is geliberaliseerd.

4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd:
( a) dat de maximale huurprijs per 1 februari 2018 wordt vastgesteld op € 574,94 per maand,
( b) een verklaring voor recht dat de maximale huurprijs niet met 15% mag worden verhoogd op grond van art. 8a van het Besluit huurprijzen woonruimte (Bhw), en
( c) een veroordeling van [appellant] om de teveel betaalde huur aan [geïntimeerde] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2
Bij de kantonrechter heeft het geschil zich toegespitst op de vragen (a) hoeveel punten moeten worden toegekend voor de energie-index, en (b) of de huurprijs met 15% moet worden verhoogd omdat sprake is van een beschermd stadsgezicht. De kwaliteit van de woning is door de kantonrechter vastgesteld op 118 punten. Waar de Huurcommissie is uitgegaan van een energie-index van 1,15 (en het bijbehorende puntenaantal van 32), heeft de kantonrechter de energie-index op 1,77 bepaald. Het puntenaantal dat daar bij hoort is 15. Evenals de Huurcommissie heeft de kantonrechter geoordeeld dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor verhoging van de huurprijs met 15% op grond van art. 8a Bhw.
4.3
In zijn beslissing heeft de kantonrechter de huurprijs van de woning per
1. februari 2018 vastgesteld op € 661,18 per maand en [appellant] veroordeeld tot terugbetaling aan [geïntimeerde] van teveel betaalde huur, met bijkomende veroordelingen. Het vonnis van
5 maart 2019 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Inhoudelijk is het hoger beroep beperkt tot de discussie over de energie-index. Het hof zal eerst ingaan op het standpunt van [geïntimeerde] dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is op grond van art. 7:262 BW.
5.2
In het eerste lid van die bepaling staat dat wanneer de Huurcommissie op een verzoek van de huurder of de verhuurder uitspraak heeft gedaan, huurder en verhuurder geacht worden te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Lid 2 bepaalt dat tegen een beslissing op grond van dit artikel geen hogere voorziening is toegelaten.
5.3
[appellant] en [geïntimeerde] gaan er - naar het oordeel van het hof terecht - vanuit dat de Huurcommissie en de kantonrechter over hetzelfde onderwerp van geschil hebben geoordeeld, zodat art. 7:262 BW van toepassing is.
5.4
Zoals [appellant] terecht aanvoert kan hij in zijn hoger beroep worden ontvangen omdat hij klaagt over schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Maar daarmee is nog niet gezegd dat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Daarvoor is nodig dat komt vast te staan dat de doorbrekingsgrond
terechtdoor [appellant] is aangevoerd.
5.5
Volgens [appellant] wordt het rechtsmiddelenverbod in dit geval doorbroken omdat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Volgens [appellant] is de kantonrechter er ten onrechte aan voorbij gegaan dat hij geen contra-rapportage in het geding kon brengen omdat [geïntimeerde] heeft geweigerd mee te werken aan een herkeuring. Verder heeft de kantonrechter ten onrechte zijn specifieke bewijsaanbod gepasseerd en kleven aan het vonnis van 5 maart 2019 diverse motiveringsgebreken, aldus tot zover [appellant] .
5.6
Dit betoog slaagt niet. Naar vaste rechtspraak lijdt een appelverbod uitzondering voor zover er over geklaagd wordt dat in de uitspraak waarvan beroep de desbetreffende regeling ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast dan wel buiten toepassing is gelaten (zie onder meer HR 26 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1161, NJ 1994, 124). Een motiveringsgebrek geldt op zichzelf nog niet als een verzuim van zo essentiële vormen dat het appelverbod doorbroken wordt. Daarvoor is nodig is dat sprake is van schending van zodanig fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, zoals in het geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor. Daarvan kan in dit geval, anders dan [appellant] betoogt, niet worden gesproken. De kantonrechter heeft zijn beslissing gebaseerd op de stukken (met alle bijlagen) die partijen in eerste aanleg in het geding hebben gebracht. Van de zijde van [geïntimeerde] zijn dat de inleidende dagvaarding, de conclusie van repliek en een akte uitlating producties. Van de zijde van [appellant] zijn dat de conclusie van antwoord en de conclusie van dupliek. Op die manier heeft de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor goed toegepast door beide partijen evenveel gelegenheid gegeven om argumenten naar voren te brengen. Dat de kantonrechter in die gedingstukken geen aanleiding heeft gezien voor het verstrekken van bewijsopdrachten en/of een nader deskundigenonderzoek, is dan ook niet meer dan een motiveringsklacht. De klacht van [appellant] over deze (beweerdelijk) gebrekkige motivering stuit af op de hierboven genoemde vaste rechtspraak.
5.7
Aangezien [appellant] zich dus niet met succes kan beroepen op doorbreking van het appelverbod van art. 7:262 lid 2 BW, luidt de slotsom dat het hoger beroep van [appellant] zal moeten worden verworpen. [appellant] zal daarom als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] (salaris advocaat: 1 punt in tarief I). De gevorderde nakosten zullen op na te melden wijze worden toegewezen.Omdat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak, bestaat geen grond om [appellant] ook te veroordelen in de proceskosten in de eerste aanleg, zoals door [geïntimeerde] nog gevorderd.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellant] ;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en stelt deze kosten aan de zijde van [geïntimeerde] vast op:
- € 324,- aan verschotten,
- € 759,- aan geliquideerd salaris van de advocaat,
- € 157,- voor nasalaris van de advocaat,
- € 82,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 februari 2020.