Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant2],
1.[geïntimeerde1] , erfgename van [erflater] ,
[geïntimeerde2] , erfgenaam van [erflater],
[geïntimeerde3] , erfgenaam van [erflater],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van het hof beantwoord. De advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
de gestelde toezeggingvan de gemeente in de voorliggende periode van de bestemmingsplannen Molenhoek Oost. Weliswaar wordt in de inleidende dagvaarding de historie geschetst van aanvang van de overeenkomst van advisering en rechtsbijstand aan [erflater] door mr. [de advocaat] en wordt daarbij ook het een en ander over de bestemmingsplannen Molenhoek Oost uit de doeken gedaan, maar daaruit wordt niet voldoende kenbaar dat het verweten tekortschieten waarop de gevorderde verklaring voor recht ziet, óók betrekking heeft op de interpretatie van die bestemmingsplannen Molenhoek Oost en wat mr. [de advocaat] in dat kader ten onrechte zou hebben gedaan of niet gedaan.
essentieel onderdeelvoor de procedure in eerste aanleg betreft. Daar wordt vervolgens uitgebreid op ingegaan, namelijk dat mr. [de advocaat] het onjuiste standpunt innam dat onder dat betreffende bestemmingsplan geen uitgebreide detailhandel mogelijk was. In de aansprakelijkstellingen van mr. [de advocaat] wordt gewezen op de beroepsfout dat de vordering tegen de gemeente door hem niet tijdig zou zijn gestuit en dat mr. [de advocaat] van de onjuiste veronderstelling is uitgegaan dat het bestemmingsplan niet toeliet dat het perceel zou worden gebruikt voor detailhandel. Daarbij wordt onder meer verwezen naar de conclusie van A-G Spier waarin deze eveneens ingaat op de perikelen in de periode van advisering ten tijde van het bestemmingsplan Molenhoek-Sparrenburg. Ook de verwijzing in hoger beroep naar de spreekaantekeningen in eerste aanleg maakt het bovenstaande niet anders. Deze spreekaantekeningen bevatten in de kern genomen een reactie op de conclusie van antwoord (en volgen de (hoofdstuk-)indeling van dat processtuk. In de beschrijving van de feiten (randnummer 8) wordt bovendien als startpunt 19 mei 2003 genomen. In de processtukken van de eerste aanleg is onvoldoende duidelijk gemaakt wat DMZ c.s. concreet in de periode van de eerdere bestemmingsplannen Molenhoek Oost wordt verweten en in die zin hebben de erven deze vordering onvoldoende handen en voeten gegeven en daarmee onvoldoende feitelijk onderbouwd. De slotsom is dat het gaat om vier nieuwe tekortkomingen die voor het eerst bij memorie van grieven in incidenteel appel (van 6 november 2018) aan de schadevergoedingsvordering ten grondslag worden gelegd en daarom slaagt het beroep op verjaring van DMZ c.s. ten aanzien van deze in de procedure zogenoemde “vier nieuwe beroepsfouten”.
heeft het gemeentebestuur medewerking toegezegd aan een bouwplan dat uiteindelijk voorziet in de realisering van maximaal 680 m² bruto vloeroppervlakte voor winkel en aanverwante ruimte(MvA/MvG productie 28 p. 8/9). Mr. [de advocaat] had de gemeente volgens de erven aan die toezegging moeten houden en bij gebreke van nakoming aansprakelijk moeten stellen. Het feit dat deze concrete toezegging in de procedure tegen de gemeente niet naar voren is gebracht, is op zichzelf al een tekortkoming. Het betreft een onvoorwaardelijke toezegging en het uitblijven van goedkeuring door een rijksconsulent of wie dan ook ligt in de risicosfeer van de gemeente. Doordat de vordering tot nakoming of schadevergoeding wegens niet-nakomen van deze toezegging evenmin is gestuit – de verjaringstermijn ten aanzien van de toezegging is uiterlijk 2 april 1996 gaan lopen – had het incidenteel cassatieberoep geen zin meer omdat de brief van 9 juli 2007 waarin [erflater] de gemeente aansprakelijk stelde te laat was, hetgeen DMZ c.s. is te verwijten omdat is nagelaten de nakoming van de toezegging veilig te stellen en ter zake geen stuitingshandelingen zijn verricht, aldus telkens de erven.
toegezegde medewerkingwat niet meer inhoudt dan dat de gemeente zal meewerken aan het bouwplan, terwijl niet is betwist dat in dit opzicht sprake is van complexe besluitvorming. In het licht van de hele constellatie waar de ruimtelijke ordening zich in beweegt kan een dergelijke toelichting in een voorontwerp niet worden opgevat als een voor [erflater] rechtens afdwingbare toegezegde medewerking van de gemeente die er zonder meer toe zou moeten leiden dat meer dan 250 m² voor detailhandel gebruikt kan worden. Omdat geen sprake is van een rechtens afdwingbare toezegging, is het stuiten van een op een toezegging van de gemeente gebaseerde vordering niet aan de orde.
onzes inziens mag aldus het gehele bouwvlak ter grootte van circa 900 m² ingericht worden voor een detailhandelsvestiging.[erflater] wist daarmee dat mr. [de advocaat] hem verkeerd had geadviseerd en dat hij daardoor schade had geleden. De verjaringstermijn ging dan ook lopen op 29 november 2006 en was voltooid op 29 november 2011. De aansprakelijkstellingen van respectievelijk 17 februari 2012 aan mr. [de advocaat] en 24 januari 2013 aan DMZ c.s. waren daarom te laat.
“(…) heeft het perceel in het bestemmingsplan “Molenhoek-Sparrenburg” (…) opnieuw een gemengde bestemming gekregen in plaats van dat het gehele perceel, zoals door cliënt (herhaaldelijk) verlangd werd, is bestemd voor detailhandel”, waaruit volgt dat mr. [de advocaat] op dat moment kennelijk nog niet had begrepen dat de beperking tot 250 m² detailhandel niet meer gold. In het kader van dat planschadeverzoek kwam vervolgens het advies van SAOZ. Bij brief van 5 juli 2007 heeft mr. [de advocaat] voor het eerst aan B&W verzocht te erkennen dat [erflater] ten onrechte in zijn gebruiksmogelijkheden is beperkt. Hij heeft daarmee richting [erflater] vóór die tijd niet kenbaar de vereiste helderheid gegeven over de daadwerkelijke planologische situatie sinds de inwerkingtreding van dat bestemmingsplan begin 2001. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom [erflater] door het uitgebrachte (concept)advies van SAOZ bekend had moeten zijn met de onjuiste advisering door mr. [de advocaat] en de daardoor geleden schade.
feitelijkerisico op handhaving onjuist dan wel te voorzichtig zou zijn geweest. Tussen partijen staat verder vast dat mr. [de advocaat] steeds is blijven wijzen op het risico van feitelijk handhavend optreden door de gemeente. In zijn brief van 11 oktober 2012 stelt mr. [de advocaat] met zoveel woorden dat men de mogelijkheid om zonder toestemming van de gemeente ter plaatse een supermarkt te vestigen heeft onderzocht. [erflater] zou daar echter van af hebben gezien, omdat het risico bestond dat de gemeente gelet op haar stellige overtuiging dat door de onthouding van goedkeuring zou moeten worden teruggegrepen op het oude bestemmingsplan, handhavend zou gaan optreden. Deze opmerking in de brief geeft duidelijk aan dat mr. [de advocaat] in oktober 2012 nog van mening was dat [erflater] rekening moest houden met handhavend optreden door B&W als hij meer dan 250 m² voor detailhandel zou gaan inrichten. Dat risico op feitelijk handhavend optreden is door mr. [de advocaat] jarenlang aan [erflater] voorgehouden en daarom heeft [erflater] geen detaillist als huurder gezocht. Ter zitting heeft mr. [de advocaat] ook nog eens bevestigd dat hij dit risico steeds aan [erflater] is blijven voorhouden.
feitelijkrisico op handhavend optreden ten tijde van de advisering van mr. [de advocaat] echter niet en was de vrees dat er zonder juridische grondslag toch handhavend zou worden opgetreden niet reëel. Mr. [de advocaat] had richting de gemeente in dat kader kunnen aangeven dat haar beleidsmatig nagestreefde beperking tot 250 m² niet in het goedgekeurde bestemmingsplan was verankerd en dat om die reden zijn cliënt niet beperkt wilde worden in het gebruik van zijn gehele bedrijfsruimte voor detailhandel. Het college had dan vervolgens de kans van slagen van handhavend optreden moeten inschatten. Twijfel aan de juistheid van de door SAOZ gegeven uitleg aan het bestemmingsplan Molenhoek-Sparrenburg was er niet en om die reden was er geen reëel risico op handhavend optreden van B&W. Zou B&W er desondanks toe overgaan, dan zou [erflater] daartegen succesvol kunnen opkomen in een procedure. Er was immers geen juridische basis voor handhavend optreden tegen [erflater] indien hij meer dan 250 m2 voor detailhandel zou gaan gebruiken. Zoals hiervoor onder 4.14 is overwogen heeft mr. [de advocaat] ook nog in 2012 [erflater] onjuist geadviseerd dat de gemeente handhavend zou kunnen optreden en dat daarmee grote risico’s gepaard gingen, zodat van verjaring van de vordering met betrekking tot dit ondeugdelijk advies geen sprake is, omdat respectievelijk in 2012 en 2013 mr. [de advocaat] en DMZ c.s. aansprakelijk zijn gesteld.