ECLI:NL:GHARL:2020:9412

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
200.283.172/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige en de positie van de man als belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De man, die als verzoeker in hoger beroep optrad, was betrokken bij de procedure omtrent de uithuisplaatsing van zijn kind. De rechtbank had eerder beslist dat de man geen belanghebbende was in de procedure en hem geen afschrift van de beschikking had verstrekt. De man verzocht het hof om als belanghebbende te worden aangemerkt en om de beschikking van de rechtbank te vernietigen. Het hof oordeelde dat de man niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de uithuisplaatsing van de minderjarige niet leidde tot inmenging in zijn familie- en gezinsleven. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelde hem in de proceskosten van de moeder, omdat dit het derde gelijksoortige verzoek was dat hij indiende. De proceskosten werden vastgesteld op € 2.148,--. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.172/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 250427)
beschikking van 12 november 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Nidos,
statutair gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolff te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 24 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 september 2020;
- het verweerschrift van de GI;
- het verweerschrift van de moeder;
- een bericht van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 15 september 2020, met als bijlage de bestreden beschikking van 24 juli 2020;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 28 september 2020;
- een journaalbericht van mr. Bosch van 16 oktober 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 oktober 2020 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bosch en de heer [C] , tolk in de Arabische taal. Namens de moeder is mr. Wolff verschenen. Mr. Bosch heeft ter zitting het woord willen voeren aan de hand van een pleitnota. Het hof heeft dit geweigerd, omdat op grond van artikel 1.4.11 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven een belanghebbende of zijn advocaat een notitie van hooguit twee bladzijden, A4-formaat en enkelvoudig beschreven, mag voordragen en overleggen, en de pleitnota van de man (ruim) meer bladzijden telde.

3.De feiten

3.1
Het hof verwijst voor de feiten en achtergronden in deze zaak naar de weergave van de feiten in de beschikking van dit hof van 16 juni 2020, zoals bekend bij alle betrokkenen.
3.2
Bij de bestreden beschikking van 24 juli 2020 heeft de kinderrechter de man als informant aangemerkt en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2019, afgewezen.
3.3
Bij beschikking van 30 juli 2020 heeft de rechtbank Overijssel aan de man, in plaats van de toestemming van de moeder, vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] . Deze beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Door de moeder is tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. De erkenning van [de minderjarige] door de man is nog niet tot stand gekomen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 juli 2020. De grieven 1 en 2 zien op de positie van de man in deze procedure.
Grief 3 ziet op de inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De man verzoekt het hof om:
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zo mogelijk in een versnelde procedure
het besluit van 24 juli 2020 om appellant niet als belanghebbende aan te merken te
vernietigen en alsnog in het kader van een onderzoek als belanghebbende aan te merken met het recht in de procedure volledig als belanghebbende te worden gehoord en inzage te krijgen van alle relevante stukken alsmede de beschikking van 24 juli 2020 C/08/250427 / JE RK 201150 waarbij de rechtbank het verzoek tot het verlengen van de OTS van de minderjarige [de minderjarige] is geweigerd en het verzoek tot uithuisplaatsing is afgewezen te vernietigen en alsnog een verlenging van de OTS en de uithuisplaatsing voor een jaar toe te staan."
4.2
De GI voert verweer en concludeert dat de man niet-ontvankelijk is.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt tot niet-ontvankelijkheid verklaring van de man in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel tot afwijzing daarvan.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in strijd met het recht heeft geweigerd hem een afschrift van de (bestreden) beschikking van 24 juli 2020 te verstrekken en hij verzoekt het hof om die reden de rechtbank opdracht te geven hem de beschikking van 24 juli 2020 (alsnog) ter beschikking te stellen. Het hof ziet geen aanleiding om aan dat verzoek gehoor te geven. Bij wet is geregeld op welke wijze een afschrift kan worden verzocht alsook wanneer en op welke wijze een dergelijke verzoek al dan niet wordt gehonoreerd. Ook is bij wet geregeld op welke wijze kan worden opgekomen tegen een gehele of gedeeltelijke weigering om aan een verzoek om afschrift te voldoen.
Het verzoek van de man om aan de rechtbank opdracht te geven de beschikking van 24 juli 2020 alsnog aan hem ter beschikking te stellen, zal dan ook worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande en het conflict dat voorligt, heeft het hof de bestreden beschikking zelf bij de rechtbank opgevraagd en aan het dossier toegevoegd, maar hiervan geen afschrift verstrekt aan de man.
5.2
De man heeft het hof in de onderhavige procedure (opnieuw) verzocht om als belanghebbende te worden aangemerkt. Het hof heeft van tevoren aangekondigd dat tijdens de mondelinge behandeling uitsluitend de ontvankelijkheid aan de orde zal komen. Zowel de GI als de moeder stelt zich op het standpunt dat de man niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en daarom niet-ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep.
5.3
Er kan in zaken als deze alleen hoger beroep worden ingesteld door een belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals het hof tweemaal eerder, in voornoemde beschikking van 16 juni 2020 en een latere beschikking van 29 september 2020, heeft geoordeeld, kan de man in de procedure ten aanzien van de beslissing over de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet als belanghebbende worden aangemerkt, omdat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet leidt tot inmenging in het familie- en gezinsleven dan wel het privéleven van de man. Het hof neemt die beslissing en de overwegingen op dit punt na eigen onderzoek hier over en is van oordeel dat de man ook in de onderhavige procedure niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof heeft in zijn beschikking van 29 september 2020 reeds overwogen dat het feit dat aan de man inmiddels vervangende toestemming tot erkenning is verleend niet tot een ander oordeel leidt, zodat het hoger beroep van de man ook op dit onderdeel een herhaling van zetten betreft en faalt. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Wat de man voor het overige heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
5.4
Naar het oordeel van het hof heeft de man de onderhavige procedure nodeloos aangespannen, omdat hij voor de derde keer een gelijksoortig verzoek in hoger beroep heeft ingediend waarop het hof, zoals hiervoor genoemd, reeds tweemaal eerder een beslissing heeft genomen. In het beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling zijn geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die zouden kunnen leiden tot een ander oordeel. Het hof zal de man daarom ambtshalve in de proceskosten van de moeder in hoger beroep veroordelen.
De kosten van deze procedure aan de zijde van de moeder zullen worden vastgesteld op in totaal € 2.148,-- (salaris advocaat: € 2.148,-- overeenkomstig het liquidatietarief tarief II, € 1.074,-- per punt, 2 punten: 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling bij het hof).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van de moeder vastgesteld op € 2.148,-- voor het salaris van haar advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, M.P. den Hollander en E.B.E.M Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 12 november 2020
uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.