Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellante],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
nietkan worden toegerekend. Beide partijen leggen dit zo uit dat het voortzettingsrecht toekomt aan degene aan wie het einde van de maatschap niet in overwegende mate kan worden toegerekend. Gelet op de strekking van de bepaling gaat het hof ervan uit dat partijen met "in overwegende mate" niet bedoelen een verhouding waarbij een van de partijen meer dan 50% blaam treft, maar een verhouding waarbij aan een van partijen in belangrijke mate duidelijk een groter verwijt kan worden gemaakt dan aan de ander. De partijen hebben ook geen andere uitleg verdedigd. In dit geval is echter geen sprake van een situatie dat het mislopen van de samenwerking hoofdzakelijk aan een van beide partijen is toe te rekenen en dat aan de andere partij weinig te verwijten valt, zodat artikel 10 lid 2 van de maatschapsakte toepassing mist.
juridischeeigendom van de tot het bedrijf behorende bedrijfsgebouwen, de ondergronden daarvan, de tot het bedrijf behorende productiequota en de landbouwgronden (behoudens het tijdens de maatschap verworven perceel landbouwgrond Losser G 2552, ca. 0.78.10 hectaren) niet in de gemeenschap ingebracht. Op grond van artikel 2 van de maatschapsakte is hiervan alleen de
economischeeigendom in de maatschap ingebracht. Dit betekent dat deze goederen zijn blijven toebehoren aan [appellanten] c.s. als inbrengers. Deze goederen behoren niet tot de gemeenschap die bij de ontbinding van de maatschap moet worden verdeeld, zodat deze goederen na de ontbinding weer ter vrije beschikking van de inbrenger als juridisch eigenaar komen. Wel zullen in het kader van de vereffening de tijdens het bestaan van de maatschap tot aan het moment van ontbinding ontstane waardemutaties van deze goederen moeten worden verrekend, volgens de daarover in de maatschapsovereenkomst overeengekomen voorwaarden ten aanzien van de verdeling van door de maatschap behaalde winst of geleden verlies. [geïntimeerde] mag niet verwachten dat [appellanten] c.s. als de economische inbrenger het genot en waardemutaties aan de gezamenlijke deelgenoten laat in de periode dat daar geen door hen gezamenlijk nagestreefd voordeel meer tegenover staat, maar het nog slechts aankomt op vereffening en verdeling van de gemeenschap. Dat betekent dat na de ontbinding weliswaar nog een vordering tot de gemeenschap behoort, maar die heeft slechts de inhoud dat de economische voor- en nadelen waaronder waardestijgingen en waardedalingen worden verrekend per moment van ontbinding. [1]
4.De slotsom
5.De beslissing
niethet in artikel 10 lid 2 van de maatschapsovereenkomst bedoelde voortzettingsrecht heeft;