In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor het jaar 2016, waartegen hij bezwaar had aangetekend. De inspecteur van de Belastingdienst had de verzoeken van belanghebbende om de aanslag en de belastingrente ambtshalve te verminderen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen rentekosten voor de eigen woning in aanmerking had genomen, omdat belanghebbende en zijn partner [A] niet het gehele jaar 2016 als fiscaal partners waren aangemerkt.
Belanghebbende en [A] hadden een notarieel samenlevingscontract, maar dit was ontbonden per 1 september 2016. Belanghebbende had in zijn verzoek om voorlopige teruggaaf de rente op de eigenwoninglening willen aftrekken, maar de inspecteur stelde dat dit niet mogelijk was omdat zij niet het gehele jaar als partners waren aangemerkt. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende geen recht had op aftrek van de rente op de eigenwoninglening, aangezien de woning eigendom was van [A]. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.