In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting (vpb) voor het jaar 2016, waarbij de Inspecteur belastingrente heeft berekend. Belanghebbende had uitstel gevraagd voor het doen van aangifte, wat door de Inspecteur werd verleend tot 1 mei 2019. De aangifte werd op 1 november 2018 gedaan, maar de Inspecteur legde op 1 december 2018 een voorlopige aanslag op en rekende belastingrente in rekening over de periode van 1 juli 2018 tot en met 12 januari 2019. Belanghebbende maakte bezwaar tegen de belastingrente, maar dit werd ongegrond verklaard door de Inspecteur.
Belanghebbende stelde dat zij tijdig een verzoek om een voorlopige aanslag had ingediend, maar het Hof oordeelde dat dit verzoek niet op de voorgeschreven wijze was gedaan. Het Hof benadrukte dat verzoeken om voorlopige aanslagen elektronisch moeten worden ingediend, en dat belanghebbende niet had aangetoond dat haar verzoeken de Inspecteur hadden bereikt. Het Hof concludeerde dat de belastingrente terecht in rekening was gebracht.
Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat vergelijkbare gevallen zich hadden voorgedaan. Ook het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de termijn tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak van de rechtbank minder dan twee jaar was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.