In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarbij een sanctie van € 95,- was opgelegd aan de betrokkene, een B.V., voor het afslaan zonder richting aan te geven. De gedraging vond plaats op 14 juni 2018 in Gouda. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de ambtenaar, die in burgerkleding op de fiets was, ten onrechte geen staandehouding heeft verricht. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie vernietigd, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak behandeld op 9 november 2020. De gemachtigde van de betrokkene was niet verschenen, terwijl de advocaat-generaal wel aanwezig was. Het hof oordeelde dat de ambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen reële mogelijkheid was om de bestuurder staande te houden, omdat hij op de fiets reed en de bestuurder van het voertuig wegreed. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, verwijzend naar eerdere jurisprudentie.
De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid tot staandehouding bij het opleggen van sancties en de rol van de ambtenaar in het handhavingsproces. Het hof concludeerde dat de sanctie terecht aan de kentekenhouder was opgelegd, aangezien er geen mogelijkheid was om de identiteit van de bestuurder vast te stellen.