ECLI:NL:GHARL:2020:9693

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
21-003899-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak betreffende welzijn van runderen tijdens transport en slachting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van het vervoeren van runderen die niet geschikt waren voor transport en van het niet voldoende toezicht houden op het welzijn van deze dieren bij aankomst in het slachthuis. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het niet naleven van de voorschriften voor het vervoer van dieren en het niet voldoen aan de zorgplicht als beheerder van een slachthuis.

Tijdens de zitting op 10 november 2020 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij de advocaat-generaal een vordering indiende tot vernietiging van het eerdere vonnis en een geldboete voorstelde. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van beide beschuldigingen, omdat het hof niet overtuigd was van de wettigheid en overtuigendheid van het bewijs.

Het hof vernietigde het vonnis van de economische politierechter en sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten. De beslissing werd genomen op basis van de bevindingen dat de runderen niet in overeenstemming met de technische voorschriften waren vervoerd en dat er geen bewijs was dat de verdachte onvoldoende toezicht had gehouden op het welzijn van de dieren bij aankomst op het slachthuis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003899-18
Uitspraak d.d.: 24 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 juli 2018 met parketnummer 84-080740-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde en veroordeeldeling ter zake van dit feit tot een geldboete van € 3000,-, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan € 1.500,-, subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.P.N. Remie, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De economische politierechter heeft verdachte bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,-, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, waarvan € 2.000,-, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 6 december 2017 tot en met 29 december 2017 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , althans in de provincie Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met het bij of krachtens artikel 4.8 van het Regeling houders van dieren aangewezen voorschrift in artikel 6 lid 3 jo. artikel 8 lid 1 van de verordening (EG) nr. 1/2005, aangezien hij, verdachte, als vervoerder het dier niet in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I heeft vervoerd en/of als houder van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming er niet voor heeft gezorgd dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren werden nageleefd, immers werden niet alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport vervoerd, en waren de vervoersomstandigheden niet van dien aard dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kon worden berokkend, te weten
- het rund met de ID-code [code] had (39.5 graden) koorts en/of een kaakoedeem en/of abcessen,
- het rund met de ID-code [code] had mastitis, (39.3 graden) koorts en/of een dubbele hak en/of lv ee,
- het rund met de ID-code [code] had (39.4 graden) koorts,
- het rund met de ID-code [code] had (40.8 graden) koorts en/of mastitis,
- het rund met de ID-code [code] had (39.3 graden) koorts en/of multi abcessen, waardoor dit/deze runderen niet in staat werd(en) geacht te worden vervoerd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 6 december 2017 tot en met 29 december 2017 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , althans in de provincie Fryslân, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met het bij of krachtens artikel 2.4 van de Regeling dierlijke producten aangewezen voorschrift in artikel 6.2 jo. artikel 8 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 852/2004, gelet op de Verordening (EG) nr. 853/2004, aangezien hij, verdachte, als exploitant van een levensmiddelenbedrijf dat een slachthuis beheert, er geen zorg voor heeft gedragen dat de procedure(s) die hij heeft ingevoerd in overeenstemming met de algemene eisen van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004 voldoet/voldoen aan de eisen die blijkens de risicoanalyse noodzakelijk zijn, alsook aan de specifieke eisen vermeld onder punt 2, inhoudende dat de procedures moeten garanderen dat elk dier c.q. elke groep dieren dat/die op het terrein van het slachthuis wordt aanvaard, voldoet aan de eis dat het welzijn van de dieren bij aankomst van het slachthuis bevredigend is, immers zijn 5, althans meerdere runderen aangevoerd die lichamelijk niet gezond waren (en niet vervoerd hadden mogen worden), te weten
- het rund met de ID-code [code] (geen toestemming tot slacht: 39.3 graden koorts en/of een kaakoedeem en/of abcessen),
- het rund met de ID-code [code] (mastitis, 39.3 graden koorts en/of een dubbele hak en/of lv ee),
- het rund met de ID-code [code] (39.4 graden koorts),
- het rund met de ID-code [code] (40.8 graden koorts en/of mastitis),
- het rund met de ID-code [code] (39.3 graden koorts en/of multi abcessen).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak feit 1

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vrijspraak feit 2

Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij als beheerder van een slachthuis niet aan zijn verplichting voldeed toezicht te houden op de welzijnsomstandigheden van de runderen bij aankomst op het slachthuis. Uit onderzoek is gebleken dat de in de tenlastelegging vermelde vijf runderen vanwege koorts en de in de tenlastelegging genoemde aandoeningen niet zijn toegelaten tot de slacht. De enkele omstandigheid dat bij deze runderen ten tijde van de keuring door de dierenarts koorts en de in de tenlastelegging genoemde aandoeningen zijn vastgesteld rechtvaardigt op zichzelf nog niet de conclusie dat verdachte bij aankomst van deze runderen op het slachthuis onvoldoende toezicht heeft gehouden op het welzijn van deze runderen.
Dit leidt ertoe dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en verdachte ook van dit feit zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 24 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.