ECLI:NL:GHARL:2020:9698

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
21-005458-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor illegaal afval storten na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1949 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,- voor het illegaal storten van afval. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. Tijdens de zitting op 10 november 2020 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. H.J. Pellinkhof.

De economische politierechter had de verdachte veroordeeld voor het storten van afvalstoffen op het terrein van een aangever op 17 maart 2017. De aangever en zijn moeder hadden verklaard dat zij de verdachte met een vrachtwagen hadden gezien, maar de verdachte ontkende de beschuldigingen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De foto's in het dossier en de verklaringen waren niet voldoende om aan te tonen dat de verdachte daadwerkelijk het ten laste gelegde feit had begaan.

Daarom heeft het hof het vonnis van de economische politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. De beslissing van het hof werd uitgesproken door mr. E. de Witt, voorzitter, en de raadsheren mr. O. Anjewierden en mr. L.G. Wijma, in aanwezigheid van griffier mr. K. van der Meulen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005458-19
Uitspraak d.d.: 24 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 oktober 2019 met parketnummer 84-039739-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
ingeschreven op het adres [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een geldboete van € 2.000,-, subsidiair 40 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.J. Pellinkhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De economische politierechter heeft de verdachte ter zake van (kort gezegd) illegaal afval storten veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van tweeduizend euro, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis. Verder heeft de economische politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 15.797,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 17 maart 2017 in de gemeente [gemeente] , al dan niet opzettelijk, zich heeft ontdaan van afvalstoffen, te weten hout en/of metaal en/of plastic, door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op en/of in de bodem te brengen en/of te verbranden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Aangever stelt dat verdachte op 17 maart 2017 grote hoeveelheden afval op zijn terrein in [gemeente] heeft gestort. De moeder van aangever, [getuige] , heeft verklaard dat zij een door de verdachte bestuurde vrachtwagen heeft gezien met een container achterop, die al schuin stond om te worden leeg gekiept. Verdachte ontkent het tenlastegelegde te hebben begaan. Het dossier bevat een aantal foto's waarop afvalstoffen te zien zijn. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij op 17 maart 2017 zijn (aldaar gestalde) containerbakken heeft weggehaald en hierbij een kleine hoeveelheid rommel, afkomstig uit één van de containerbakken, op het terrein van verdachte heeft gegooid, maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat daarbij sprake was van afvalstoffen bestaande uit hout en/of metaal en/of plastic. Ook anderszins bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de op het terrein aanwezige afvalstoffen door de verdachte zijn gestort.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt (na wijziging ter zitting in eerste aanleg) € 15.797,-. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 24 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.