In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van winkeldiefstal, gepleegd op 28 augustus 2018. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van tweehonderd euro, subsidiair vier dagen vervangende hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarbij hij aanvoerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moest worden verklaard, omdat er geen camerabeelden waren die zijn betrokkenheid konden bevestigen.
Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 10 november 2020 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een geldboete van € 209,-. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter de verdachte terecht had veroordeeld, maar heeft de geldboete bevestigd op het eerder opgelegde bedrag van tweehonderd euro. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een doelbewuste schending van de procesorde door het openbaar ministerie, en verwierp het verweer van de verdachte.
De bewezenverklaring van de winkeldiefstal is gebaseerd op wettige bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van bevindingen. Het hof concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte meerdere winkelgoederen had weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 200,-, subsidiair vier dagen hechtenis, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter.