ECLI:NL:GHARL:2020:9852

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
200.263.138/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvaardbaarheidstoets bij kinderalimentatie en de onderbouwing van de alimentatieplicht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 15 mei 2019, waarin zijn bijdrage aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is vastgesteld. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een verhoging van de alimentatie. De ouders hebben samen vier minderjarige kinderen, die bij de vrouw wonen. De man heeft in zijn hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij hij onder andere de aanvaardbaarheidstoets aanvoert, omdat hij stelt dat zijn woonlasten te hoog zijn in verhouding tot zijn netto besteedbaar inkomen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep schriftelijk afgedaan, waarbij partijen akkoord gingen met deze werkwijze vanwege de coronamaatregelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn beroep op de aanvaardbaarheidstoets. De man heeft geen overzicht van zijn inkomsten en uitgaven overgelegd, noch heeft hij aangetoond dat hij niet in zijn noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien. Het hof oordeelt dat de man voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw gevraagde alimentatie van € 51,- per kind per maand te betalen. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het hof bepaalt dat de man met ingang van 15 mei 2019 dit bedrag aan de vrouw moet betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.263.138/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 125273)
beschikking van 24 november 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.G. Besling te Assen,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Elderhuis te Assen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 maart 2019 en 15 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Laatstgenoemde beschikking verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 juli 2019;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s);
  • een journaalbericht namens de man van 6 augustus 2019 met productie(s).
2.2
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft het hof partijen de mogelijkheid voorgelegd om af te zien van een mondelinge behandeling en in te stemmen met schriftelijke afdoening van de zaak. Partijen zijn hiermee akkoord gegaan bij journaalberichten namens de man van 20 mei 2020 en namens de vrouw van 22 mei 2020. Hierna zijn binnengekomen:
- een journaalbericht namens de man van 17 juni 2020 met productie(s);
  • een journaalbericht namens de man van 2 juli 2020 met productie(s);
  • een journaalbericht namens de vrouw van 2 juli 2020 met productie(s);
  • een journaalbericht namens de vrouw van 6 juli 2020;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 14 juli 2020;
  • een journaalbericht namens de man van 15 juli 2020;
  • een journaalbericht namens de man van 16 juli 2020;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 17 juli 2020:
  • een journaalbericht namens de vrouw van 29 juli 2020 met productie(s).

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 (hierna: [de minderjarige1] ),
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 (hierna: [de minderjarige2] ),
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2011 (hierna: [de minderjarige3] ),
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2013 (hierna: [de minderjarige4] ).
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
Tussen partijen is door de rechtbank de echtscheiding uitgesproken op 20 maart 2019. Deze beschikking is op 6 mei 2019 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de bijdrage die de man aan de vrouw moet betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 15 mei 2019 tot 1 december 2019 bepaald op € 25,- per kind per maand en met ingang van 1 december 2019 op € 51,- per kind per maand.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 mei 2019. Grief 1 ziet op de minimale bijdrage aan kinderalimentatie, grief 2 ziet op het toepassen van de aanvaardbaarheidstoets.
De man verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te
vernietigen en te bepalen dat hij met ingang van 15 mei 2019 maandelijks een bedrag van
€ 12,50 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans een andere beslissing te nemen als het gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man in hoger beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de man af te wijzen. Zij is op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de toepassing van de aanvaardbaarheidstoets in verband met de woonlasten van de man.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te wijzigen (het hof begrijpt: vernietigen) en te bepalen dat de man met ingang van 15 mei 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen aan de vrouw een bedrag van € 51,- per kind per maand dient te betalen, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bedrag dat het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.4
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Niet in geschil tussen partijen zijn: de ingangsdatum voor de kinderalimentatie van
15 mei 2019, de hoogte van de behoefte van de kinderen van € 337,- per maand in totaal (in 2019), het netto besteedbaar inkomen (NBI) en de draagkracht van de man (in 2019) van
€ 1.783,- respectievelijk € 210,- per maand in totaal. De vrouw heeft een Participatiewet- uitkering.
5.2
De eerste grief van de man over de minimale bijdrage aan kinderalimentatie slaagt niet. Gelet op het NBI van de man is er geen sprake van toepassing van een minimale bijdrage overeenkomstig de draagkrachttabel bij het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna ook: het Rapport of de aanbevelingen van de Expertgroep) bij lage inkomens, immers hij valt met zijn inkomen niet in deze tabel. Voor zover de man bedoelt te stellen dat zijn NBI wel in de tabel valt in verband met zijn hoge woonlasten bespreekt het hof dit hieronder bij de aanvaardbaarheidstoets.
Aanvaardbaarheidstoets
5.3
De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets onder meer vanwege hogere woonlasten dan 30% van zijn netto besteedbaar inkomen. De woonlast bedraagt in de eerste helft van 2019 € 159,- per maand meer en ingaande 1 juli 2019 € 170,- per maand meer.
5.4
Vooropgesteld wordt dat voor kinderalimentatie een forfaitair rekensysteem geldt volgens de aanbevelingen van de Expertgroep waarbij ook wordt uitgegaan van een forfaitair bedrag aan woonlasten namelijk 30% van het NBI van de alimentatieplichtige. Alleen in bijzondere gevallen zoals bij dubbele woonlasten voor de voormalige echtelijke woning en de huidige woning kan in uitzondering hierop met extra lasten rekening worden gehouden. De enkele omstandigheden dat feitelijke woonlasten hoger zijn dan het forfaitaire bedrag is echter onvoldoende aanleiding om af te wijken van het forfaitair bedrag.
Daarnaast kennen de aanbevelingen van de Expertgroep de mogelijkheid van een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Hiervan is sprake indien de onderhoudsplichtige:
- bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of
- van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt, waarbij er in beginsel van uit wordt gegaan dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.
Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van lasten en dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage in dat specifieke geval niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. De onderhoudsplichtige moet met een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken inzicht geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. De vermijdbaarheid en verwijtbaarheid van lasten worden in aanmerking genomen bij de beoordeling of een beroep op de aanvaardbaarheidstoets mogelijk is.
5.5
De man onderbouwt het beroep op de aanvaardbaarheidstoets door te wijzen op de kosten die hij heeft in verband met zijn woonlasten, medische teststrips en dieetkosten, sportkosten, terugbetaling zorg- en huurtoeslag 2018 en kosten rechtsbijstand.
Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft onderbouwd met stukken dat en welke afbetalingsregelingen hij heeft voor teveel betaalde toeslagen en kosten rechtsbijstand. Ook de noodzaak van te maken dieetkosten en kosten medische teststrips vanaf 2019 zijn gelet op de betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd. Een enkele afschrijving en een informatieve mededeling van de belastingdienst volstaan niet. Tenslotte heeft de man geen overzicht van inkomsten/vermogen en uitgaven noch een berekening in relatie tot voornoemde 90% van de bijstandsnorm overgelegd zodat het hof ook daarom niet kan beoordelen of het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets kan slagen. Daarom wijst het hof dit beroep van de man af.
5.6
Onder verwijzing naar het voorgaande slaagt de grief van de vrouw in het incidenteel hoger beroep. Nu het hof oordeelt dat de man geen beroep toekomt op de aanvaardbaarheidstoets geldt de forfaitaire bijdrage ook voor de periode tot 1 december 2019.
5.7
Nu niet in geschil is tussen partijen dat de man ingeval hem geen beroep op de aanvaardbaarheidstoets toekomt voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw gevraagde € 51,- per kind per maand te betalen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen nu de man al vanaf 15 mei 2019 dit bedrag moet betalen.
5.8
Ook de stelling van de man in zijn laatste schriftelijk stuk dat rekening gehouden moet worden met een zorgkorting van 25% leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat de man geen grief over de zorgkorting heeft geformuleerd, geldt dat ook een zorgkorting van 25% niet tot een lagere bijdrage zou leiden (€ 337,- -/- € 84,25 = € 252,75). De stelling van de man -eveneens in zijn laatste schriftelijk stuk- dat de vrouw inmiddels een baan zou hebben en daarmee over draagkracht zou beschikken is evenmin onderbouwd zodat het hof ook daar aan voorbij gaat.

6.De slotsom

in het principaal en incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
15 mei 2019 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 15 mei 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen € 51,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier, en is op 24 november 2020 in het openbaar uitgesproken.