ECLI:NL:GHARL:2020:9906

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
21-001890-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en mishandeling van een politieambtenaar tijdens coronamaatregelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het beledigen en mishandelen van een politieambtenaar door deze in het gezicht te spugen tijdens de coronamaatregelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 mei 2020, na aangesproken te zijn door de politieambtenaar over de naleving van coronamaatregelen, opzettelijk in het gezicht van de ambtenaar heeft gespuugd. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 dagen en een taakstraf van 100 uren, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een zwaardere straf opgelegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft geoordeeld dat het gedrag van de verdachte onacceptabel is, vooral in de context van de coronapandemie, en dat de maatschappij bescherming verdient tegen dergelijk gedrag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001890-20
Uitspraak d.d.: 30 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 juni 2020 met parketnummer 18-133822-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 september 2020 en 16 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken met aftrek van het voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde onder feit 1 en het tenlastegelegde onder feit 2 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Voorts is de vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 500,- toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 18 mei 2020 te [plaats] [naam] (zijnde [functie] van Politie, Eenheid Noord-Nederland), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, door (nadat hij verdachte en/of de personen die bij hem, verdachte, aanwezig waren, door [naam] op de naleving van coronamaatregelen was/waren aangesproken), op korte afstand (met consumptie) in en/of in de richting van het gezicht van die [naam] te spugen, althans te hoesten en/of te kuchen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 18 mei 2020 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam] (zijnde [functie] van Politie, Eenheid Noord-Nederland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door (nadat hij verdachte en/of de personen die bij hem, verdachte, aanwezig waren, door [naam] op de naleving van coronamaatregelen was/waren aangesproken), op korte afstand (met consumptie) in en/of in de richting van het gezicht van die [naam] te spugen, althans te hoesten en/of te kuchen.
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2020 te [plaats] , een ambtenaar, [naam] (zijnde [functie] van Politie, Eenheid Noord-Nederland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (nadat hij verdachte en/of de personen die bij hem, verdachte, aanwezig waren, door [naam] op de naleving van coronamaatregelen was/waren aangesproken), op korte afstand (met consumptie) in en/of in de richting van het gezicht van die [naam] te spugen, althans te hoesten en/of te kuchen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs is dat verdachte opzettelijk in het gezicht van de aangever heeft gespuugd. Verdachte heeft zelf de confrontatie opgezocht, is op 20 centimeter van het gezicht van aangever gaan staan en heeft nadat aangever hem vroeg afstand te houden zijn hoofd naar achteren bewogen en aangever in het gezicht gespuugd. Nu dit tijdens het hoogtepunt van de coronapandemie heeft plaatsgevonden, is dit terecht als bedreiging gekwalificeerd. Daarnaast levert voornoemd handelen tevens een mishandeling op. Het primair tenlastegelegde onder feit 1 en het tenlastegelegde onder feit 2 kunnen dan ook worden bewezen.
De verdediging stelt dat verdachte slechts met consumptie heeft gesproken en aldus niet opzettelijk in het gezicht van aangever heeft gespuugd. Van belang daarbij is tevens dat door verdachte niets is gezegd over corona.
Het hof is van oordeel dat op grond van de verklaringen van aangever en verbalisant [verbalisant] kan worden vastgesteld dat verdachte aangever opzettelijk in het gezicht heeft gespuugd. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Vrijspraak bedreiging
Uit de voorhanden bewijsmiddelen in het dossier blijkt evenwel onvoldoende dat het opzet van verdachte op dat moment was gericht op het ontstaan van de vrees bij aangever dat hij zou worden besmet met het coronavirus. Dat het handelen heeft plaatsgevonden ten tijde van het hoogtepunt van de coronacrisis, is daartoe onvoldoende. Verdachte dient dan ook van het primair tenlastegelegde onder feit 1 te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring belediging en mishandeling
Het hof is van oordeel dat op basis van het handelen van verdachte wel is komen vast te staan dat verdachte opzet had op het beledigen van aangever, hetgeen verdachte onder 1 subsidiair is tenlastegelegd. Het spugen van verdachte in het gezicht van aangever, nadat verdachte op aangever was afgestapt en een provocerende houding had aangenomen door zeer dicht voor aangever te gaan staan, kan niet anders worden opgevat dan een handeling van beledigende aard. Aangever heeft verklaard dat hij zich als herkenbare politieambtenaar ontzettend beledigd voelde, nadat hij op een openbare plaats en in bijzijn van meerdere mensen bespuugd was. Het subsidiair tenlastegelegde onder feit 1 kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Onder mishandeling kan - onder omstandigheden - ook worden verstaan het teweegbrengen van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, volgens het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2677).
Het hof stelt vast dat verdachte aangever naderde en hem uiteindelijk van korte afstand in het gezicht heeft gespuugd. Het hof stelt ook vast dat verdachte dit deed in een tijd waarin het sinds 15 maart 2020 als een feit van algemene bekendheid mag heten dat afstand bewaren vanwege het voorkomen van verspreiding van het corona-virus de norm is. Dat was blijkens het proces-verbaal ook de reden dat aangever aldaar aan het aanwezige publiek aanwijzingen gaf. Het landelijk advies is tevens dat indien men moet niesen of hoesten, dit in de elleboog te doen. Het hof beziet het gedrag van verdachte en de logische reactie van aangever daarop tegen de achtergrond van die bijzondere omstandigheden, de geldende stringente omgangs- en gedragsinstructies ter voorkoming van verspreiding van het corona-virus. Verdachte heeft zich daar niet aan gehouden toen hij aangever ondanks de waarschuwing door aangever dat verdachte afstand moest houden, zijn hoofd naar achteren deed om hem vervolgens in het gezicht te spugen. Verdachte heeft daarmee bij aangever opzettelijk een hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam teweeggebracht. Het hof stelt namelijk ook vast dat aangever zag en voelde dat verdachte de inhoud van zijn mond, bestaande uit koekresten en veel spuug, in zijn, aangevers, gezicht spuugde en dat aangever zich meteen erg vies voelde en bevreesd was besmet te zijn geraakt. Het hof is van oordeel dat daardoor bij aangever sprake is geweest van een hevige onlust veroorzakende fysieke gewaarwording aan het lichaam. Aldus kan ook het tenlastegelegde onder feit 2 wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiair
hij op 18 mei 2020 te [plaats] opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam] (zijnde [functie] van Politie, Eenheid Noord-Nederland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door (nadat hij verdachte door [naam] op de naleving van coronamaatregelen was aangesproken), op korte afstand in de richting van het gezicht van die [naam] te spugen;
2.
hij op 18 mei 2020 te [plaats] , een ambtenaar, [naam] (zijnde [functie] van Politie, Eenheid Noord-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (nadat hij verdachte door [naam] op de naleving van coronamaatregelen was aangesproken), op korte afstand in het gezicht van die [naam] te spugen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op de eendaadse samenloop van:

onder 1 subsidiair:

eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

en
onder 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 18 mei 2020 schuldig gemaakt aan belediging en mishandeling van een politieambtenaar door deze in het gezicht te spugen. Het is volstrekt onacceptabel dat in een tijd waarin de samenleving zwaar onder druk staat door de heersende coronapandemie, iemand dergelijk bewust provocerend, beledigend en ondermijnend gedrag vertoont. De maatschappij verdient bescherming tegen het gedrag van mensen zoals verdachte; dit geldt in het bijzonder voor mensen zoals aangever die beroepshalve de taak heeft de orde en veiligheid in de samenleving te bewaken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 oktober 2020 is verdachte eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof neemt ook in aanmerking dat de feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar uitspraken in vergelijkbare zaken, op het standpunt gesteld dat een aanmerkelijk langere gevangenisstraf aan de orde is dan door de door de politierechter is opgelegd. Politiemensen moeten in tijden als deze hun werk kunnen doen, zodat in het kader van het algemeen belang een signaal moet worden afgegeven dat het bewezenverklaarde gedrag absoluut niet wordt getolereerd.
Namens verdachte is ter zitting van het hof benadrukt dat door de politierechter op de juiste wijze rekening is gehouden met de gevoelens van verdachte over etnisch profileren en de positie van de verbalisanten in de coronapandemie.
Het hof stelt voorop dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel een passende en geboden afdoening zou zijn geweest. Het hof heeft hierbij gelet op de omstandigheden waaronder verdachte de feiten pleegde. Verdachte heeft, terwijl de samenleving onder druk staat door de coronapandemie, aangever belemmerd in de taak op te treden ter voorkoming van verspreiding van het virus en heeft hem onrecht aangedaan. Dat gedrag is niet acceptabel.
Het hof ziet zich echter gesteld voor de situatie, waarin de voorlopige hechtenis van verdachte destijds is geschorst en het ook gelet op het tijdsverloop sindsdien, niet meer zinvol is om aan verdachte thans nog een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. Wel zal het hof gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten een langere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Die voorwaardelijke straf dient ook als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan. Uit het strafblad van verdachte lijkt immers naar voor te komen dat verdachte een probleem heeft met autoriteiten.
Al met al zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [naam]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00., met toewijzing van wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Door de verdediging is de vordering niet inhoudelijk gemotiveerd bestreden.
Artikel 6:106, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geeft onder meer grond voor een recht op schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Het hof is van oordeel dat hier gelet op het bewezenverklaarde sprake van is geweest, zodat de immateriële schade van de benadeelde partij op deze grond voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof acht het gevorderde bedrag billijk en de vordering ligt daarmee voor toewijzing gereed. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55, 63, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
40 (veertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [naam]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] , ter zake van het onder 1 subsidiair, bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 mei 2020.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 30 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.