ECLI:NL:GHARL:2020:9912

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
19/01445
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat] 135 A(G) te [Z], vastgesteld op € 331.000 voor het jaar 2018, met als waardepeildatum 1 januari 2017. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar deze waarde, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 6 november 2020, die digitaal plaatsvond, werd de zaak behandeld. Belanghebbende voerde aan dat de waarde te hoog was vastgesteld, onder andere omdat het object als studentenwoning in slechte staat verkeert en niet vergelijkbaar is met de door de heffingsambtenaar aangevoerde vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar verdedigde zijn standpunt met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten, waaruit bleek dat de waarde op een juiste wijze was vastgesteld.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in zijn bewijsvoering geslaagd was. De door hem aangevoerde vergelijkingsobjecten waren voldoende vergelijkbaar met het object van belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werden geen termen gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 19/01445
uitspraakdatum: 24 november 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2019, nummer UTR 18/5038, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort(hierna: de heffingsambtenaar)
1.
Ontstaan en loop van het geding
1.1. Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat ] 135 A(G) te [Z] (hierna: het object) voor het jaar 2018 en naar de waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld op € 331.000. Tegelijk met deze beschikking is een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (OZB) opgelegd.
1.2. Na door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarde van het object en de aanslag OZB gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft op 6 november 2020 op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden. Aan de mondelinge behandeling van het beroep hebben deelgenomen mr. [A] namens belanghebbende alsmede namens de heffingsambtenaar [B] en [C] , WOZ-taxateur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van het object. Het betreft een voormalige winkel met bovenwoning en een werkplaats.
2.2.
Het bouwjaar van het object is 1906. Het object is in de omschrijving van de karakteristieken aangeduid als een op een hoek gelegen eindwoning. In 2014 is het object door belanghebbende gerenoveerd en inwendig verbouwd tot studentenwoning. Het object heeft een inhoud van 572 m³ en is gelegen op een perceel van 310 m².

3.Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is, naar de gemachtigde bij de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft verklaard, enkel nog in geschil of de waarde van het object op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat de waarde te hoog is vastgesteld. Zij heeft in algemene zin aangevoerd dat sprake is van een geheel uitgewoonde studentenwoning en van verkeers- en geluidshinder. Belanghebbende stelt dat de door de heffingsambtenaar aangevoerde vergelijkingsobjecten niet als vergelijkingen kunnen dienen omdat dat woningen zijn terwijl het hier gaat om een tot studentenhuis verbouwde winkel/werkplaats met bovenwoning.
3.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarde op de juiste wijze is vastgesteld, rekening houdend met alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Uit de door hem in het verweerschrift opgenomen tabel met vergelijkingsgegevens van vier vergelijkingsobjecten blijkt dat de gehanteerde waarden in een juiste verhouding tot elkaar staan. Wat uiterlijk en uitstraling betreft kan het object nog steeds als woning worden gewaardeerd. De inwendige staat van het object kon niet worden beoordeeld omdat belanghebbende toegang tot het pand weigert.
3.4.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 319.000.
3.6.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onderhavige, tot studentenwoning dienende, onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt in dit geval als waardepeildatum 1 januari 2017.
4.2.
De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij de heffingsambtenaar. Het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar het van hem verlangde bewijs heeft geleverd, moet worden gegeven in het licht van hetgeen belanghebbende omtrent de feiten en de gehanteerde waarderingsmethode naar voren heeft gebracht. Daartoe kan behoren een door een belanghebbende overgelegd taxatierapport of matrix waarin de waarde is berekend. Belanghebbende heeft een dergelijke benadering van de waarde die de door haar verdedigde waarde onderbouwt echter niet overgelegd.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft, ter verdediging van de vastgestelde waarde, verwezen naar het door hem overgelegde taxatierapport van 26 maart 2019, opgemaakt door [C] , WOZ-taxateur (hierna: [C] ). In dat rapport is de waarde van het object getaxeerd op € 331.000. [C] heeft gebruik gemaakt van de gegevens met betrekking tot de volgende objecten die volgens hem als vergelijkingsobjecten kunnen dienen:
  • [b-straat] 174 te [Z] , een hoekwoning met een inhoud van 364 m³ met een aanbouw van 61 m³ en een berging, gelegen op een kavel van 230 m². Het bouwjaar is 1922. Deze woning is verkocht op 8 september 2016 voor € 358.100. In de vergelijking is de woning opgenomen voor een gemiddelde kuubprijs van € 750.
  • [b-straat] 58 te [Z] , een hoekwoning met een inhoud van 436 m³ met een aanbouw van 136 m³ en een garage, gelegen op een kavel van 123 m². Het bouwjaar is 1915. Deze woning is verkocht op 7 januari 2017 voor € 408.000. In de vergelijking is de woning opgenomen voor een gemiddelde kuubprijs van € 660.
  • [b-straat] 180 te [Z] , een hoekwoning met een inhoud van 364 m³ en een berging, gelegen op een kavel van 190 m². Het bouwjaar is 1922. Deze woning is verkocht op 24 november 2016 voor € 375.100. In de vergelijking is de woning opgenomen voor een gemiddelde kuubprijs van € 808.
  • [a-straat ] 236 te [Z] , een tussenwoning met een inhoud van 312 m³ met een berging, gelegen op een kavel van 173 m². Het bouwjaar is 1935. Deze woning is verkocht op 14 november 2016 voor € 327.500. In de vergelijking is de woning opgenomen voor een gemiddelde kuubprijs van € 799.
4.4.
Op de kritiek van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar – onder meer – ingebracht dat nog steeds sprake is van een woning en dat uit niets blijkt dat de woning geheel is uitgewoond. De WOZ-taxateur is de mogelijkheid onthouden een en ander in ogenschouw te nemen. Daarom moet worden uitgegaan van een normale onderhoudssituatie. De in de matrix opgenomen vergelijkingsobjecten zijn wat uitstraling en ligging betreft zeer goed vergelijkbaar.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof is de heffingsambtenaar, gelet op het door hem ingebrachte taxatierapport en de daarop ter zitting van het Hof gegeven toelichting, geslaagd in het van hem verlangde bewijs van zijn stelling dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Het Hof is van oordeel dat de door de heffingsambtenaar aangevoerde vergelijkingsobjecten, gelet op de opgenomen objectkenmerken, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Voorts acht het Hof aannemelijk dat in het taxatierapport van [C] voldoende en op de juiste wijze rekening is gehouden met de liggingsaspecten en met de verschillen in de objectkenmerken. Door in de matrix voor het onderhavige object uit te gaan van een gemiddelde kuubprijs van € 395 is naar het oordeel van het Hof voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat het object door studenten wordt bewoond en dat de indeling daaraan is aangepast.
4.6.
Hetgeen belanghebbende tegen de stellingname van de heffingsambtenaar verder heeft ingebracht is naar het oordeel van het Hof onvoldoende om aan het vorenstaande af te kunnen doen.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor vergoeding van het griffierecht of het veroordelen van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is op 24 november 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(M.T.M. Hennevelt) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.