In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van de bestuurders van Breinverruimers B.V. in het kader van een faillissement. De curator, M.P. Waninge, die de belangen van de failliete vennootschap behartigde, had in eerste aanleg gevorderd dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zouden worden gesteld voor het boedeltekort van de vennootschap. De rechtbank had deze vorderingen afgewezen, wat de curator noopte om in hoger beroep te gaan. Het hof oordeelde dat de curator onvoldoende bewijs had geleverd dat de bestuurders hun taak onbehoorlijk hadden vervuld, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement zou zijn geweest. Het hof nam daarbij het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 2:248 BW in acht, dat stelt dat als de publicatieplicht van de jaarrekening niet is nageleefd, dit kan wijzen op onbehoorlijk bestuur. De bestuurders voerden aan dat de niet-naleving van de publicatieplicht een onbelangrijk verzuim was, maar het hof oordeelde dat de argumenten van de curator niet voldoende waren om dit vermoeden te weerleggen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de curator in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan bestuurders worden gesteld met betrekking tot hun verantwoordelijkheden en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke verplichtingen.