ECLI:NL:GHARL:2021:10077

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.346/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag ondanks langdurige pleegzorg; noodzaak tot verder onderzoek naar ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 28 april 2021 dit verzoek afgewezen. De kinderen wonen sinds maart 2018 bij pleegouders, en de Raad is van mening dat het gezag van de ouders beëindigd moet worden. De vader en moeder hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek, waarbij de vader ook heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid van de Raad in het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, maar dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen alleen op zich te nemen. De vader, die in 2019 naar Nederland is gekomen, heeft ook niet de mogelijkheid om de zorg op zich te nemen, mede door taalbarrières en zijn verblijf in een asielzoekerscentrum. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van de ouders om de kinderen weer op te voeden. Het hof heeft benadrukt dat beëindiging van het gezag alleen in uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden en dat er meer onderzoek nodig is naar de situatie van de ouders en hun mogelijkheden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er onvoldoende basis is voor gezagsbeëindiging op dit moment. Het hof heeft de Raad opgedragen om verder onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van de ouders, voordat er een beslissing kan worden genomen over het ouderlijk gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.346
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 177077)
beschikking van 21 oktober 2021
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster] ,
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.R.H. Baas te Groningen,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.C.W. Scholte-van der Ven te Oss.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
1. Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI,
2. de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2], van wie de namen bij het hof bekend zijn,
wonende op een geheim te houden adres.

1.De beslissing van de rechtbank

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 28 april 2021 een beslissing genomen over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De raad is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.
2.2
Bij het hof zijn de volgende stukken binnengekomen:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 30 juni 2021;
- het verweerschrift met bijlage(n) van de vader;
- het verweerschrift van de moeder;
- een brief met bijlage(n) van de raad van 13 juli 2021;
- een brief met bijlage(n) van de raad van 19 juli 2021;
- een brief met bijlage(n) van de GI van 13 september 2021;
- een brief met bijlage(n) van de GI van 14 september 2021.
2.3
De zitting heeft op 24 september 2021 plaatsgevonden. Namens de raad is [naam1] verschenen. De ouders waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De vader heeft gebruik gemaakt van een tolk in de Arabische taal. Namens de GI waren [naam2] en [naam3] aanwezig. De pleegouders hebben de griffie telefonisch laten weten niet op de zitting te zullen verschijnen. Mr. [naam2] heeft het woord mede gevoerd aan de hand van een pleitnota die door haar is overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn getrouwd. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in maart 2018 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Zij wonen sindsdien bij de pleegouders. De termijn van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing is de laatste keer verlengd bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 april 2021 tot 25 mei 2022.

4.Waar het om gaat

4.1
De rechtbank heeft bij de beslissing van 28 april 2021 het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders afgewezen.
4.2
De raad is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. De raad wil dat het hof in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank van 28 april 2021 ongedaan maakt en dat het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder en de vader alsnog wordt toegewezen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt de raad niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Subsidiair verzoekt de vader -zo is ter zitting aangevuld en nader toegelicht- dat als het hof tot de conclusie komt dat de aanvaardbare termijn is verstreken, hem in de gelegenheid te stellen zijn standpunt ten aanzien van het behoud van het gezag nader te bepalen.
4.4
De moeder voert eveneens verweer en vindt dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven.
4.5
De GI verzoekt de beslissing van de rechtbank ongedaan te maken en het ouderlijk gezag van de vader en de moeder alsnog te beëindigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en de vader de Irakese. Aan de orde is daarom (allereerst) de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het inleidend verzoek van de Raad. Omdat het in dit geval gaat om een kwestie van ouderlijke verantwoordelijkheid, en de kinderen hun gewone verblijfplaats op het grondgebied van een EU-lidstaat hebben, dient de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld aan de hand van de hoofdregel van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis (Verordening (EG) Nr. 2201/2003). Uitgangspunt is dat de internationale bevoegdheid op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis wordt beoordeeld op grond van de gewone verblijfplaats van het kind, en wel op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt (artikel 8 lid 1 jo. artikel 16 sub a Brussel II-bis).
De gewone verblijfplaats van de kinderen is sinds 2017 in Nederland. Aan de Nederlandse rechter komt daarom rechtsmacht toe.
Wat in de wet staat
5.1
De rechter kan het gezag van een ouder beëindigen als
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt. [1]
5.2
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak
N.P./Moldaviëbenadrukt dat beëindiging van het gezag alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden is toegestaan, na een zorgvuldige en frequente evaluatie van de mogelijkheden tot thuisplaatsing (vgl. EHRM 6 oktober 2015; no. 58455/13, EHRC 2015/239; N.P./Moldavië, par. 64-70).
Op basis van vaste rechtspraak van het EHRM geldt dat voldoende moet zijn geïnvesteerd in de band tussen kind en ouders teneinde een terugkeer naar huis te bewerkstelligen voordat een verderstrekkende maatregel mag worden overwogen (vgl. EHRM 12 juli 2001, 25702/94 (K. en T./Finland) en EHRM 10 maart 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:031JUD03971015 (Hernehult/Noorwegen en Pedersen/Noorwegen)).
Oordeel van het hof
5.3
Het hof vindt na eigen onderzoek, evenals de rechtbank en om dezelfde redenen, dat gelet op voormelde jurisprudentie in dit geval (nog) niet tot gezagsbeëindiging kan worden overgegaan. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds eind maart 2018 bij de pleegouders. [de minderjarige1] (nu 8 jaar) was op het moment van de uithuisplaatsing 4,5 jaar oud en [de minderjarige2] (nu 4 jaar) was toen zeven maanden oud. De kinderen verblijven inmiddels al 3,5 jaar in het pleeggezin. In die periode is de moeder niet in staat gebleken om -alleen- de zorg en opvoeding voor de kinderen weer op zich te nemen. De vader is in 2019 vanuit Irak naar Nederland gekomen, om zich te herenigen met zijn gezin. Om verschillende redenen is het contact tussen de vader en de kinderen sindsdien niet goed van de grond gekomen. Er vindt sinds het voorjaar van 2021 iedere drie weken omgang plaats tussen de vader en de kinderen gedurende een uur per keer. Omdat de vader de Nederlandse taal niet spreekt en de kinderen geen Arabisch spreken, is er naast een medewerker van [naam4] en één van de pleegouders ook een tolk bij de omgang aanwezig.
5.5
Een terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar (één van) hun ouders is op korte termijn niet aan de orde. Uit de stukken, waaronder het rapport van de raad, is gebleken dat de moeder de verzorging en opvoeding niet (alleen) op zich kan nemen. De vader woont nog in een asielzoekerscentrum, heeft nog geen eigen woning en spreekt de taal van de kinderen niet. Anders dan de raad en de GI is het hof van oordeel dat hiermee echter niet vast staat dat een thuisplaatsing bij de vader ook in de (nabije) toekomst geen optie meer is. Evenals de rechtbank kan het hof er niet omheen dat de mogelijkheden van de vader om in de nabije toekomst een grotere rol te gaan spelen in de verzorging en opvoeding van de kinderen tot op heden onvoldoende is onderzocht en dat een eventuele grote(re) rol voor de vader ook gevolgen kan hebben voor de positie van de moeder. De vader, die al in juni 2019 naar Nederland is gekomen, is pas in een zeer laat stadium bij de GI in beeld gekomen als mogelijke opvoeder van de kinderen. Het hof heeft begrip voor de keuzes die de GI na de komst van de vader naar Nederland heeft gemaakt, mede vanwege de signalen van mogelijke eerwraak door de familie van de moeder en de adviezen van het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld op dat punt, waardoor de vader de kinderen na zijn komst naar Nederland - met uitzondering van één ontmoeting in november 2019 - lange tijd niet heeft kunnen zien. Mede gelet op de hoge eisen die ingevolge de jurisprudentie van het EHRM aan de Nederlandse overheid worden gesteld, kan van een verstrekkende maatregel als het beëindigen van het gezag van een ouder pas sprake zijn als voldoende in kaart is gebracht wat de mogelijkheden van die ouder zijn om de kinderen zelf weer op te voeden. Er zal, gelet op deze bijzondere omstandigheden, dus eerst onderzoek verricht moeten worden, voordat sprake kan zijn van gezagsbeëindiging van de ouders. Er is op dit moment, als gevolg van gebeurtenissen die noch de GI, noch de ouders volledig zijn aan te rekenen, onvoldoende zicht op de mogelijkheden van de ouders tezamen dan wel de vader alleen om de kinderen zelf weer op te voeden. Het enkele tijdsverloop van de uithuisplaatsing is in dit geval onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Hoewel het hof zich realiseert dat met name [de minderjarige1] , maar ook [de minderjarige2] , behoefte heeft aan duidelijkheid over de vraag waar zij verder zullen opgroeien, zal de GI eerst meer onderzoek naar de mogelijkheden van de ouders moeten verrichten om aan de hand van die informatie de noodzakelijke afweging tussen de belangen van de ouders en die van de kinderen te kunnen maken. Wat het hof betreft, dient een dergelijk onderzoek in de breedste zin van het woord te worden opgevat, waaronder de mogelijkheid van de ouders om als ex-partners (de moeder heeft ter zitting expliciet aangegeven dat zij een procedure tot echtscheiding zal starten) de opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] samen op zich nemen, maar ook de wijze van invulling van een rol als ouder op afstand - waarbij de kinderen in het pleeggezin blijven wonen - alsmede de gevolgen voor de verblijfsstatus van de vader indien zijn gezag over de kinderen zou worden beëindigd, en de betekenis en gevolgen daarvan voor de kinderen. Totdat hier meer duidelijkheid over is, kan van een beëindiging van het ouderlijk gezag nog geen sprake zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 28 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, C. Koopman en M. Weissink, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 21 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek