ECLI:NL:GHARL:2021:10125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
200.294.418
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling: co-ouderschap niet meer mogelijk

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, na de echtscheiding van de ouders in 2016. De ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de verzorging en opvoeding van hun dochter, die in 2016 is geboren. In het ouderschapsplan is afgesproken dat de dochter bij de vader zou wonen, met een zorgregeling waarbij zij ook tijd bij de moeder doorbrengt. Echter, in de bestreden beschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de dochter bij de moeder vastgesteld, wat de vader in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de dochter bij hem te vestigen en om een wijziging van de zorgregeling, terwijl de moeder verweer voert en haar verzoeken in incidenteel hoger beroep indient. Het hof overweegt dat de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders (93 kilometer) een co-ouderschapsregeling niet meer mogelijk maakt, en dat het in het belang van de minderjarige is om in haar vertrouwde omgeving te blijven. Het hof wijst de verzoeken van de vader af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.418
(zaaknummer rechtbank Gelderland 382057)
beschikking van 28 oktober 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. de Haan te Almere,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. van Olst te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 mei 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is [in] 2016 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [woonplaats2] , over wie de zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
De ouders hebben met elkaar afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding
van [de minderjarige] . Deze afspraken zijn neergelegd in een ouderschapsplan, dat door de ouders is
ondertekend op 22 augustus 2016. De ouders zijn in het ouderschapsplan - onder meer -
overeengekomen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. Ook zijn zij de
volgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling)
overeengekomen:
“- [de minderjarige] verblijft het eerste weekend van de maand bij de moeder en de laatste drie
weekenden bij de vader;
- [de minderjarige] verblijft doordeweeks drie dagen bij de moeder en twee dagen bij de vader.
Partijen zullen in onderling overleg afspraken maken welke dagen dit zullen zijn,
aangezien dit afhankelijk is van werk, studie en andere bezigheden. Ook spreken zij af
dat als de omstandigheden zich wijzigen, zij in onderling overleg de regeling zullen
aanpassen, waarbij een gelijkwaardige zorg en opvoeding het uitgangspunt is;
- De vakanties en feestdagen worden door parten bij helfte in onderling overleg
gedeeld. Uitgangspunt hierbij zal zijn dat de feestdagen het ene jaar bij de een en het
andere jaar bij de ander gevierd zullen worden.”

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
4.2
Bij de bestreden beschikking is:
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder vastgesteld;
- als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft drie weekenden per vier weken van vrijdag uit school tot zondag tussen 17:00 uur en 18:00;
- vastgesteld dat tijdens de vakanties en feestdagen als regeling geldt:
- in voorjaarsvakantie verblijft [de minderjarige] bij de vader;
- in de zomervakantie verblijft [de minderjarige] vier van de zes weken bij de vader;
- in de herfstvakantie verblijft [de minderjarige] in de oneven jaren bij de vader;
- in de mei- en kerstvakantie verblijft [de minderjarige] in de even jaren in de eerste week
bij de vader en in de oneven jaren de tweede week. Indien de meivakantie uit
één week bestaat, verblijft [de minderjarige] in de oneven jaren gedurende deze
vakantie bij de vader;
- Pasen: even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder;
- Pinksteren: oneven jaren bij de vader, even jaren bij de moeder;
- Koningsdag en Hemelvaart: bij de moeder, in de oneven jaren contact met
vader in de woonomgeving van [de minderjarige] ;
- Kerstdagen: even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder;
- Oud & Nieuw: oneven jaren bij de vader, even jaren bij de moeder;
- Sinterklaas (5 december): even jaren bij de vader, oneven jaren bij de
moeder;
- Moederdag en voorafgaande nacht: bij de moeder;
- Vaderdag en voorafgaande nacht: bij de vader;
- verjaardagen vader, moeder en [de minderjarige] : conform de reguliere regeling.
- de moeder vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] met ingang van 4 maart 2021 in te schrijven als leerling van [de school1] te [woonplaats2] .
4.3
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
I. [de minderjarige] van zondagmiddag 18.00 uur tot donderdagmiddag 14.00 uur bij hem zal verblijven en daarmee van donderdagmiddag 14.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij haar moeder zal zijn;
- dat hij [de minderjarige] op zondag uit [woonplaats2] ophaalt en dat de moeder [de minderjarige] donderdagmiddag uit school om 14.00/14.30 uur in [woonplaats1] ophaalt;
- te bepalen dat [de minderjarige] één keer per vier weken niet op donderdagmiddag naar haar moeder gaat, maar bij hem blijft;
- te bepalen dat [de minderjarige] gedurende de schoolvakanties reeds vanaf woensdagavond 18.00 uur bij moeder zal zijn (in plaats van vanaf donderdagmiddag);
- te bepalen dat partijen de zorg gedurende de vakanties op basis van 50/50 zullen verdelen, met inachtneming van de hiervoor verzochte zorgregeling en de reeds bestaande en eerder gemaakte afspraken;
II. te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij hem;
III. te bepalen dat hem vervangende toestemming zal worden verleend voor plaatsing op hetzij [de school2] aan de [adres1] , dan wel op [de school3] aan de [adres2] te [woonplaats1] .
Kosten rechtens.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vader het verzoek van de moeder af te wijzen, althans een beslissing te nemen als het hof juist acht. Kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en is op haar beurt met een (1) grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de zorgregeling, specifieker het terugbrengen van [de minderjarige] op zondagavond naar de moeder. De moeder verzoekt de verzoeken van de vader in beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en aanvullend te bepalen dat de vader in het kader van de zorgregeling het halen en brengen voor zijn rekening zal nemen, althans te bepalen zoals het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
Partijen hebben na het uiteengaan een co-ouderschapsregeling afgesproken waarbij sprake was van een evenredige verdeling van de zorg voor [de minderjarige] . Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken blijkt dat [de minderjarige] ouders heeft die van haar houden en dat [de minderjarige] zowel bij de vader als bij de moeder zich goed voelt.
[de minderjarige] is met instemming van beide ouders in 2020 gestart op [de school1] in [woonplaats2] . [de minderjarige] ging toen drie dagen per week naar school zodat zij maandag en dinsdag naar de vader in [woonplaats1] kon. Sinds 12 januari 2021 is [de minderjarige] vijf jaar oud en leerplichtig en gaat zij vijf dagen per week naar school. Het hof is met de raad van oordeel dat de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders van 93 kilometer maakt dat een co-ouderschapregeling sinds [de minderjarige] volledig naar school gaat niet meer mogelijk is. Dit betekent dat het zwaartepunt van de zorg voor [de minderjarige] bij één van haar ouders komt te liggen.
5.3
Het hof volgt de vader niet in zijn standpunt dat het in het belang van [de minderjarige] is om te verhuizen naar [woonplaats1] en bij hem te gaan wonen. [de minderjarige] heeft weliswaar bij de vader inmiddels een eigen slaapkamer gekregen en als zij bij de vader komt wonen kan zij meer contact hebben met haar halfbroertje en halfzusje, maar daar staat tegenover dat een verhuizing voor [de minderjarige] betekent dat zij niet langer bij haar moeder woont, dat zij naar een andere school moet, ergens anders zwemles moet gaan volgen en dat zij haar eigen opgebouwde sociale netwerk, zoals haar klasgenoten in [woonplaats2] moet gaan missen. Dit terwijl [de minderjarige] al bijna twee jaren op [de school1] in [woonplaats2] zit. Daar komt bij dat op de mondelinge behandeling is gebleken dat nog niet duidelijk is naar welke school in [woonplaats1] [de minderjarige] zou kunnen gaan, laat staan dat partijen over die eventuele schoolkeuze overeenstemming hebben. Hoewel de vader stelt dat [de minderjarige] maar vier dagen per week naar school hoeft in [woonplaats1] en dus van donderdagmiddag tot zondagavond naar de moeder zou kunnen in het kader van de zorgregeling, is dit onvoldoende vast komen te staan. Voor zover de vader heeft aangevoerd dat hij zijn werkzaamheden en de zorgregeling met zijn andere kinderen beter kan afstemmen als [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij hem heeft, acht het hof dit ondergeschikt aan het belang van [de minderjarige] bij continuering van de huidige situatie en zorgregeling, zodat zij opgroeit in de haar inmiddels zo vertrouwde omgeving.
5.4
De moeder heeft verzocht te bepalen dat de vader in het kader van de zorgregeling het halen en brengen voor zijn rekening neemt, omdat zij geen auto heeft en de reis met het openbaar vervoer (te) lang duurt. Het hof wijst dit verzoek af. Hoewel de vader na zijn verhuizing naar [woonplaats1] enige jaren [de minderjarige] heeft gehaald en gebracht, acht het hof het een verantwoordelijkheid van beide ouders om het halen en brengen samen te delen. Nu ter zitting bovendien is gebleken dat de moeder beschikt over een rijbewijs en er verschillende voorzieningen in het kader van ‘autodelen’ bestaan, acht het hof de moeder voldoende in staat om haar verantwoordelijkheid hierin te nemen. Dit zonder onnodige belasting van [de minderjarige] .

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen faalt de grief. Het hof zal het verzoek daarom afwijzen.
in het principaal en incidenteel hoger beroep
6.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
wijst de verzoeken af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 maart 2021:
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, H. Phaff en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is door de voorzitter op 28 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.