ECLI:NL:GHARL:2021:10297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.294.628
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige kinderen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de verzoekster (de moeder) en de verweerder (de vader). De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 februari 2021 bestreden, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader was vastgesteld en een zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzocht het hof om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen en de zorgregeling te wijzigen, terwijl de vader verweer voerde en vroeg om de verzoeken van de moeder af te wijzen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de mondelinge behandeling op 7 oktober 2021 plaatsvond. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen, en het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader blijft en de zorgregeling ongewijzigd blijft, met een kleine aanpassing in de terugbrengregeling op zondag. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige situatie in het belang van de kinderen is, gezien de stabiliteit en de opvoedingssituatie bij de vader. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.628
(zaaknummer rechtbank Gelderland 351826)
beschikking van 4 november 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder ook te noemen: de rechtbank), van 31 mei 2019, 29 september 2020 en 15 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatste beschikking wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 mei 2021;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 27 september 2021 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat,
- de vader met zijn advocaat,
- [naam1] , namens de GI (via een Skype-verbinding),
- [naam2] , namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
Uit de relatie tussen de ouders zijn geboren de minderjarige kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 te [woonplaats2] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 te [woonplaats2] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 22 mei 2019, schriftelijk vastgesteld op 28 mei 2019,zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 17 mei 2021 tot uiterlijk 22 mei 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vastgesteld bij vader;
- als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij moeder verblijven:
• gedurende drie weekenden, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag uit school haalt en op maandagochtend weer naar school brengt;
• gedurende de helft van de vakanties en feestdagen welke in onderling overleg worden verdeeld.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof, na wijziging van haar verzoek bij brief van 27 september 2021, om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
primair
I. te bepalen dat de verzoeken van de vader omtrent de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor de kinderen alsnog afgewezen dienen te worden;
II. de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder te bepalen;
III. als zorgregeling vast te stellen dat de kinderen om de week van vrijdag uit school (of 15:00 uur) tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven alsmede eens per vier weken op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur, waarbij geldt dat de vader de kinderen op de vrijdag komt ophalen en de moeder de kinderen op zondag weer zal ophalen;
subsidiair, wanneer de grief omtrent de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet slaagt:
IV. als zorgregeling vast te stellen dat de kinderen drie weekenden per maand bij de moeder verblijven, waarbij de vader de kinderen op vrijdag uit school (of 15:00 uur) naar de moeder brengt en de moeder de kinderen op zondag om 16.30 uur terug naar de vader brengt;
primair en subsidiair
V. te bepalen dat partijen de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte dienen te verdelen.
Kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt de verzoeken van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253a tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
Hoofdverblijfplaats
5.2
Het hof is – gelet op de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting – van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader zal zijn. Het hof baseert zijn oordeel, evenals de rechtbank, op de inhoud van het rapport van de raad van 31 december 2020 naar aanleiding van het onderzoek naar de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en op het door de raad gegeven advies. Het hof deelt niet de kritiek van de moeder dat het rapport een vertekend beeld schetst, door van haar enkel negatieve en van de vader enkel positieve aspecten te belichten. De raad heeft naar het oordeel van het hof alle voor- en nadelen afgewogen en in zijn onderzoek betrokken, ook de door de ouders geuite zorgen over elkaars opvoedingssituaties, het belang van de beide broertjes om niet van elkaar gescheiden te worden en de gevolgen van het advies om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader vast te stellen voor de relatie met hun halfbroer [de halfbroer] . De raad komt, mede op basis van observaties bij zowel de vader als de moeder thuis, tot de conclusie dat de vader lijkt te beschikken over een stabielere opvoedingssituatie dan de moeder. Het hof deelt die conclusie. Het hof constateert voorts dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] inmiddels geruime tijd bij de vader wonen. Niet is gebleken dat het bij de vader niet goed gaat met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat de vader tekort schiet in de opvoeding en verzorging van hen. Daar komt bij dat de vader, anders dan de moeder, openstaat voor hulpverlening.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op dit moment gebaat bij rust, stabiliteit en duidelijkheid. Het hof acht het van belang dat de huidige regelmaat in het leven van de kinderen blijft bestaan. In hetgeen de moeder heeft aangevoerd ziet het hof, gelet op het belang van de kinderen, geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof volgt hierin het advies van de raad. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal bekrachtigen en het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, zal afwijzen.
Zorgregeling
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a eerste lid BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4
De huidige door de ouders uitgevoerde zorgregeling is gelijk aan de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling, met dien verstande dat de moeder de kinderen op zondag bij de vader terug brengt. Deze regeling loopt naar behoren. Gelet op de onderlinge verstandhouding en de moeizame communicatie tussen partijen acht het hof het van belang om de rust te bewaren en geen wijzigingen in de huidige zorgregeling aan te brengen. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft gesteld geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te wijzigen. Het hof acht de huidige zorgregeling in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en zal de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen, met dien verstande dat het hof zal vastleggen dat de ouders inmiddels hebben afgesproken dat de moeder - omdat de kinderen nu in Arnhem naar school gaan - [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet op maandagochtend naar school zal brengen maar op zondag om 16.30 uur naar de vader zal terug brengen.
5.5
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
5.6
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep gelet op de familierechtelijke betrekkingen compenseren zoals hierna wordt vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 februari 2021 voor wat betreft de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, met dien verstande dat voor ‘en op maandagochtend weer naar school brengt ” moet worden gelezen ‘en op zondag om 16.30 uur bij de vader terug brengt;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, P.B. Kamminga en K.A.M. Os-ten Have, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.