ECLI:NL:GHARL:2021:10389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.271.757
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de geldigheid van een koopovereenkomst en de invloed van geestesstoornis op wilsbekwaamheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de bewindvoerder van de goederen van [broer1] en als executeur van de nalatenschap van [broer2]. De kern van het geschil betreft de vraag of er een rechtsgeldige koopovereenkomst is gesloten voor een stuk grond, en of de geestesstoornis van de verkopers, [broer1] en [broer2], invloed heeft gehad op hun wilsbekwaamheid. De rechtbank had eerder de vorderingen van de bewindvoerder afgewezen, en de bewindvoerder stelt dat de koopovereenkomst vernietigbaar is vanwege een geestesstoornis en misbruik van omstandigheden. Het hof oordeelt dat er geen voldoende bewijs is voor de geestesstoornis en dat de kopers gerechtvaardigd konden vertrouwen op de wilsbekwaamheid van de verkopers. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de kosten van het hoger beroep toe aan de bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.271.757
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: NL18.20742)
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
[de bewindvoerder],
wonende te [woonplaats1] ,
in hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over de goederen van
[broer1]
en in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van
[broer2]
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [de bewindvoerder] ,
advocaat: mr. J. Jansen,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerden] c.s. en afzonderlijk: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ,
advocaat: mr. B.E.J. Loeffen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 maart 2021 hier over. Daarbij is een mondelinge behandeling bepaald.
1.2
Die mondelinge behandeling is gehouden op 25 augustus 2021. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en de vragen van het hof beantwoord. Daarbij is akte verleend van producties 17 tot en met 24 van [de bewindvoerder] en producties 15 tot en met 17 van [geïntimeerden] c.s. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Aan het slot van de mondelinge behandeling is op verzoek van partijen arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.17 van het bestreden vonnis van 24 september 2019.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1
In deze zaak staat de vraag centraal of er een (geldige) koopovereenkomst is gesloten met betrekking tot een deel van een perceel (hierna: het stuk grond). De mogelijke verkopers waren de broers [broer1] (hierna: [broer1] ) en de heer [broer2] (hierna: [broer2] ), die samen de eigenaren waren van het perceel waar het stuk grond een deel van uitmaakte. De eventuele kopers, [geïntimeerden] c.s., waren de buren van [broer2] en eigenaren van het naastgelegen perceel. [broer1] woonde op het moment van de koop in een verzorgingstehuis, waar hij nog woont. [broer2] is inmiddels overleden. [de bewindvoerder] is een van de executeurs van zijn testament. Ook is hij een van de bewindvoerders over de goederen van [broer1] .
3.2
Na de levering van het stuk grond is namens [broer1] en [broer2] aan [geïntimeerden] c.s. verzocht om de koop terug te draaien, omdat [broer1] en [broer2] de koop niet zouden hebben gewild.

4.De vordering en beslissing bij de rechtbank

4.1
Beide bewindvoerders hebben bij de rechtbank namens [broer1] en [broer2] primair een verklaring voor recht gevorderd dat tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen en subsidiair gevorderd de koopovereenkomst te vernietigen. Daarbij hebben zij gevorderd [geïntimeerden] c.s. te veroordelen tot medewerking aan doorhaling van de leveringsakte en de wijziging van de eigendomsinformatie in het register van het Kadaster. [geïntimeerden] c.s. hebben bij de rechtbank de opheffing van het door de bewindvoerders gelegde beslag gevorderd en een veroordeling tot medewerking aan het door het Kadaster aanwijzen, vaststellen en verwerken van de grenzen van het stuk grond.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 september 2019 de vorderingen van beide partijen afgewezen en beiden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij.

5.Beoordeling in hoger beroep

Omvang van het hoger beroep
5.1
[de bewindvoerder] is als bewindvoerder over de goederen van [broer1] en als executeur van het testament van [broer2] in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis. Hij heeft op zijn verzoek, als bewindvoerder over de goederen van [broer1] , op 26 mei 2020 een machtiging van de kantonrechter verkregen voor het voeren van deze hoger beroep procedure. [geïntimeerden] c.s. hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun vorderingen.
Ontvankelijkheid [de bewindvoerder]
5.2
[geïntimeerden] c.s. verzoeken allereerst [de bewindvoerder] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen ten aanzien van het stuk grond, omdat dit zich niet meer in het vermogen van [broer1] en [broer2] bevond op het moment dat [de bewindvoerder] als bewindvoerder over de goederen van beide broers werd benoemd.
5.3
Het hof volgt [geïntimeerden] c.s. niet in dit betoog. Op 19 oktober 2018 maakte het stuk grond weliswaar geen deel uit van de goederen van [broer1] en [broer2] , maar voordat hun goederen onder bewind werden gesteld hebben [broer1] en [broer2] zelf via hun advocaat geprobeerd om het stuk grond weer in eigendom terug te verkrijgen. Dat volgt onder meer uit een overgelegde brief van 22 mei 2018 van de advocaat van [broer2] . Dit brengt mee dat op het moment dat het bewind werd ingesteld de vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst en de daarmee samenhangende (gepretendeerde) rechten tot het vermogen van [broer1] en [broer2] behoorden.
5.4
[geïntimeerden] c.s. plaatsen daarnaast vraagtekens bij de positie van [de bewindvoerder] als executeur van het testament van [broer2] en zijn rol in deze procedure. Voor het hof is uit de feiten en stukken voldoende duidelijk geworden dat [de bewindvoerder] bevoegd is om deze procedure namens [broer1] en namens de nalatenschap van [broer2] te voeren, waardoor het hof voorbij gaat aan deze bezwaren van [geïntimeerden] c.s.
Koopovereenkomst voldoende bepaald?
5.5
Volgens [de bewindvoerder] mist de koopovereenkomst, zoals die volgens [geïntimeerden] c.s. is gesloten, een essentieel beding, omdat de afmetingen van het stuk grond niet zijn genoemd. Uit de koopovereenkomst en de bijbehorende tekening wordt niet duidelijk welk stuk grond precies wordt verkocht, waardoor de koopovereenkomst volgens [de bewindvoerder] niet tot stand is gekomen.
5.6
[de bewindvoerder] en [geïntimeerden] c.s. hebben beiden in hoger beroep een kopie van een tekening overgelegd die als bijlage bij de koopovereenkomst zou zijn gevoegd. Deze kopieën lijken niet hetzelfde te zijn, maar dat kan ook komen door een verschil in kwaliteit van de kopieën. Tussen partijen bestaat geen discussie dat de koopovereenkomst betrekking had op de verkoop van ‘het weitje’ dat is gelegen achter de tuin van [geïntimeerden] c.s. [de bewindvoerder] heeft dat op de zitting ook bevestigd. Op één van beide tekeningen is dat ‘weitje’ weliswaar niet duidelijk aangeduid, maar dat kan niet worden beschouwd als het ontbreken van een essentieel onderdeel van de koopovereenkomst, omdat over dat deel van het stuk grond juist geen onduidelijkheid bestond. Wel bestaat discussie over de vraag of het smalle strookje grond tussen het perceel van [broer1] en [broer2] en het perceel van [geïntimeerden] c.s. ook tot de koopovereenkomst behoort. Op beide tekeningen is dit smalle strookje grond tussen deze percelen duidelijk zichtbaar gearceerd. Omdat dit strookje op beide tekeningen is aangeduid, volgt uit de overeenkomst en de daarbij horende tekening voldoende duidelijk de omvang van het verkochte stuk grond. De tekst van de overeenkomst is, in samenhang met de bijlage, niet zodanig onduidelijk of onbepaald dat om die reden geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen.
Kern van het geschil
5.7
De kern van het hoger beroep van [de bewindvoerder] is dat [broer1] en [broer2] de koop en levering van het stuk grond niet hebben gewild en dat om die reden de door [geïntimeerden] c.s. gestelde koopovereenkomst niet (meer) geldig is. Volgens [de bewindvoerder] zijn de koopovereenkomst en de leveringsakte tot stand gekomen onder invloed van een geestesstoornis (artikel 3:34 BW) en ontbrak de wil om de koopovereenkomst aan te gaan. Door die stoornis konden zij hun handelen niet overzien en zijn [broer1] en [broer2] een voor hen (zeer) nadelige overeenkomst aangegaan, aldus [de bewindvoerder] . Dat er geen wilsbekwaamheid was bij [broer1] en [broer2] moet, volgens [de bewindvoerder] , voor [geïntimeerden] c.s. ook duidelijk zijn geweest. Zij hebben volgens hem ook misbruik gemaakt van de omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW) door de koop van het stuk grond toch door te zetten.
5.8
[geïntimeerden] c.s. betwisten gemotiveerd dat sprake was van een geestesstoornis bij [broer1] en [broer2] , dan wel dat zij onder invloed van een stoornis over zijn gegaan tot de verkoop en levering van het stuk grond. Ook betwisten zij dat zij misbruik hebben gemaakt van de omstandigheden.
5.9
Het hof is, net zoals de rechtbank, van oordeel dat [de bewindvoerder] onvoldoende heeft onderbouwd dat [broer2] onder invloed van een geestesstoornis heeft gehandeld. [de bewindvoerder] heeft weliswaar betoogd dat ‘gelet op alle omstandigheden tezamen’, sprake was van een geestelijke stoornis bij [broer2] , maar heeft aan die stelling onvoldoende concrete feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Onvoldoende daarvoor is de verwijzing naar de hoge leeftijd van [broer2] en de omstandigheid dat de administratie van [broer2] op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst niet meer in eigen beheer was. Ook de verwijzing naar de medische verklaring van dr. [de arts] is daarvoor niet voldoende, omdat daaruit de gestelde geestelijke stoornis van [broer2] niet kan worden afgeleid. In tegendeel, in die verklaring oordeelt deze arts juist dat [broer2] in staat wordt geacht zijn financiële en persoonlijke zaken en belangen naar behoren te behartigen. De toevoeging van de arts “
wellicht kan er sprake zijn van enige naïviteit of beïnvloedbaarheid” maakt dat, ook in het licht van de overige omstandigheden die hierna zullen worden besproken, niet anders.
Nu de gestelde geestesstoornis van [broer2] onvoldoende is onderbouwd, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Van een geestesstoornis van [broer2] ten tijde van de koopovereenkomst kan dus niet worden uitgegaan, zodat de koopovereenkomst op die grond niet kan worden vernietigd.
5.1
Ten aanzien van [broer1] heeft dr. [de arts] in zijn medische verklaring geoordeeld dat hij niet in staat wordt geacht zijn financiële en persoonlijke zaken en belangen naar behoren te behartigen. Ook als op grond daarvan wordt aangenomen dat bij [broer1] op het moment van de koop sprake was van een geestelijke stoornis die hem een redelijke waardering van zijn belangen belette of die van invloed is geweest op zijn wilsverklaring, leidt dat echter in dit geval niet tot vernietiging van de koopovereenkomst. Het hof is namelijk van oordeel dat [geïntimeerden] c.s. terecht hebben aangevoerd dat zij er op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst en het tekenen van de akte van levering gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat [broer1] , net zoals [broer2] , de wil had de koopovereenkomst te sluiten (artikel 3:35 BW). Bij dit oordeel neemt het hof de volgende omstandigheden in aanmerking die door [geïntimeerden] c.s. zijn aangevoerd en door [de bewindvoerder] niet (voldoende) zijn betwist:
[broer3] , de broer van [broer1] en [broer2] , is met de koopovereenkomst, een kort schriftelijk stuk, bij [broer1] geweest om deze te laten ondertekenen. [broer3] heeft verklaard dat [broer1] wist wat hij ondertekende en dat [broer1] de verkoop van het stuk grond prima vond. Hij had volgens [broer3] bij de ondertekening geen vragen over de inhoud daarvan, noch heeft hij aangegeven niet te weten wat hij ondertekende.
[broer1] ontving [geïntimeerden] c.s. hartelijk voorafgaand aan het ondertekenen van de leveringsakte, beantwoordde hun vragen op een heldere wijze en gaf aan dat hij het prima vond dat [geïntimeerden] c.s. het stuk grond kochten.
De notaris heeft de akte van levering in een afzonderlijke ruimte met [broer1] en [broer2] besproken in aanwezigheid van [broer3] en [de zus1] , een van de zussen van [broer1] en [broer2] . [geïntimeerden] c.s. waren daar niet bij aanwezig. De notaris, [broer3] en [de zus1] waren ook aanwezig bij de ondertekening van die akte.
Nadat ook [geïntimeerden] c.s. de akte van levering hadden getekend werden zij door [broer1] en [broer2] gefeliciteerd met de aankoop. [broer1] gaf aan dat het hen gegund was en dat hij blij was dat [geïntimeerden] c.s. goed voor [broer2] zorgden.
De koopprijs is besproken in aanwezigheid van [broer2] , [broer3] , [de zus1] en haar echtgenoot. [de bewindvoerder] heeft tijdens de zitting bevestigd dat [broer2] akkoord was met de koopprijs.
[broer2] heeft samen met [broer3] , [de zus1] , haar echtgenoot en [geïntimeerden] c.s. om het stuk grond heen gelopen om de nieuwe erfgrens te bekijken en deze aan te duiden.
[broer3] had een algemene volmacht om [broer2] te vertegenwoordigen. Als [broer3] niet kon optreden kwamen [de zus1] en hun andere zus, [de zus2] , die bevoegdheid samen of afzonderlijk toe.
[broer2] heeft met [de zus1] , haar echtgenoot en [geïntimeerden] c.s. de concept akte van levering besproken.
Tijdens deze diverse contacten tussen [geïntimeerden] c.s. en de broer en zussen van [broer1] en [broer2] (zie hiervoor punt v, vi en viii) is door hen nooit aangegeven dat [broer1] of [broer2] niet wilden verkopen.
De notaris heeft naderhand aangegeven (productie 6 eerste aanleg) dat hij zich in voldoende mate ervan had vergewist dat [broer1] en [broer2] in staat waren om tot een redelijke waardering te komen van hun belangen bij de verkoop en levering van het stuk grond.
5.11
[de bewindvoerder] voert daartegenover onvoldoende feiten en omstandigheden aan om het oordeel te rechtvaardigen dat er voldoende indicatoren aanwezig waren voor [geïntimeerden] c.s. om aan de wilsbekwaamheid van [broer1] te twijfelen. Hij wijst op het verblijf van [broer1] in een verzorgingstehuis, zijn hoge leeftijd en het niet in beheer hebben van zijn eigen administratie. Volgens [de bewindvoerder] waren [geïntimeerden] c.s. van deze indicatoren en de geestelijke toestand van [broer1] op de hoogte, dan wel dienden zij daarvan op de hoogte te zijn, omdat er regelmatig contact was tussen de families. Tegen het oordeel van de rechtbank dat genoemde indicatoren tegenover de door [geïntimeerden] c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van [broer1] is door [de bewindvoerder] geen voldoende concrete grief aangevoerd. [1] Het hof acht het oordeel van de rechtbank op dit punt juist en verwijst daarnaar. Daarnaast is niet nader onderbouwd waarom [geïntimeerden] c.s. wisten of hadden moeten begrijpen dat [broer1] zou lijden aan een geestesstoornis en niet het beheer had over zijn eigen administratie. [geïntimeerden] c.s. hebben juist onweersproken aangevoerd dat niemand van zijn familieleden er hen op heeft gewezen dat hier sprake van was. Het vermogen van [broer1] was op het moment van de verkoop en levering ook nog niet onder bewind gesteld.
5.12
[de bewindvoerder] voert verder aan dat [broer1] een aantal malen ‘nee’ zou hebben gezegd bij het tekenen van de akte van levering. Ook zou [de zus1] voorafgaand aan het ondertekenen van die akte aan de notaris hebben aangegeven dat [broer1] en [broer2] de grond niet wilden verkopen. Omdat vast staat dat [geïntimeerden] c.s. niet aanwezig waren bij dit ondertekenen en ook onweersproken hebben aangevoerd hier niets van te weten, kunnen deze omstandigheden niet aan het gerechtvaardigd vertrouwen van [geïntimeerden] c.s. in de weg staan. [geïntimeerden] c.s. mochten er bovendien op vertrouwen dat de notaris bij het passeren van de leveringsakte de wilsbekwaamheid van [broer1] (en [broer2] ) heeft beoordeeld. Op die beoordeling mochten zij - bij gebrek aan de hiervoor besproken indicatoren - afgaan. Ook tegen dit oordeel van de rechtbank heeft [de bewindvoerder] geen concrete grief gericht. [2]
5.13
Volgens [de bewindvoerder] heeft de verkoop geleid tot zeer groot financieel nadeel voor [broer1] en [broer2] . In eerste instantie is door [de bewindvoerder] aangevoerd dat het stuk grond (in de toekomst) bebouwd zou kunnen worden en daarom een waarde zou hebben van ruim € 300.000,-. Dat standpunt is, na verweer daartegen, in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. Voor de zitting van het hof heeft [de bewindvoerder] een taxatierapport overgelegd waarin het stuk grond op een waarde van € 38.050,- wordt getaxeerd. Dit rapport is uitgebreid gemotiveerd betwist door [geïntimeerden] c.s. Tegenover deze betwisting heeft [de bewindvoerder] onvoldoende onderbouwd dat de waarde van het stuk grond ten tijde van de verkoop een aanmerkelijk hogere waarde zou hebben dan € 10.000,-. Evenmin heeft hij op dit punt een concreet bewijsaanbod gedaan. Om die reden staat het gestelde zeer grote financieel nadeel niet vast, nog daargelaten dat door [de bewindvoerder] niet is onderbouwd dat [geïntimeerden] c.s., die naar hun zeggen destijds uitgingen van de agrarische waarde, daarvan op de hoogte waren of hadden moeten zijn.
5.14
Het beroep door [geïntimeerden] c.s. op artikel 3:35 BW slaagt dus. Aan de hand van alle hiervoor genoemde omstandigheden komt het hof ook tot het oordeel dat [geïntimeerden] c.s. geen misbruik hebben gemaakt van de omstandigheden. Daarvoor is in ieder geval nodig (artikel 3:44 lid 4 BW) dat [geïntimeerden] c.s. voorafgaand aan de levering wisten of moesten begrijpen dat [broer1] en [broer2] door een bijzondere omstandigheid, zoals hun geestestoestand of afhankelijkheid, werden bewogen om het stuk grond te verkopen en te leveren. Zoals uit het voorgaande volgt zijn daar onvoldoende aanwijzingen voor. Dit brengt mee dat het beroep op vernietiging van de koopovereenkomst wegens een geestesstoornis of misbruik van omstandigheden niet slaagt, zoals de rechtbank ook terecht heeft geoordeeld.
5.15
Voor zover - naast het hiervoor besproken beroep op geestesstoornis en misbruik van omstandigheden - in de Memorie van Grieven al een concrete grief valt te lezen tegen het oordeel van de rechtbank dat vaststaat dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen, [3] oordeelt het hof als volgt. Allereerst moet de erkentenis namens [de bewindvoerder] tijdens de zitting in eerste aanleg dat de handtekeningen op de koopovereenkomst van [broer1] en [broer2] zijn, als gerechtelijke erkentenis worden aangemerkt, waar in beginsel niet op kan worden teruggekomen. In ieder geval heeft [de bewindvoerder] , gelet op die uitdrukkelijke erkenning, het feit dat zowel in de verklaring van [de zus1] als in de verklaring van [broer3] is te lezen dat [broer1] en [broer2] de koopovereenkomst hebben ondertekend, het feit dat [broer1] en [broer2] in het bijzijn van de notaris de akte van levering hebben getekend waarin de koopovereenkomst expliciet staat vermeld, een en ander bezien in samenhang met de hiervoor in 5.10 tot en met 5.12 genoemde omstandigheden, onvoldoende concreet onderbouwd dat er desondanks geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dit brengt mee dat ook op dit punt niet aan bewijslevering wordt toegekomen.
Dwaling
5.16
Meer subsidiair stelt [de bewindvoerder] dat sprake was van dwaling bij [broer1] en [broer2] , omdat zij bij een juiste voorstelling van zaken de koopovereenkomst en de akte van levering niet zouden hebben getekend. Het hof begrijpt de stellingen van [de bewindvoerder] zo dat de dwaling enerzijds betrekking heeft op de gevolgen van de verkoop en anderzijds op de koopprijs. [geïntimeerden] c.s. hebben [broer1] en [broer2] volgens [de bewindvoerder] onvoldoende ingelicht over de gevolgen van de verkoop, waaronder het verlies van eigendom van het stuk grond. Daarnaast verwijt [de bewindvoerder] [geïntimeerden] c.s. dat zij [broer1] en [broer2] niet hebben geïnformeerd over de mogelijkheid dat het stuk grond (in de toekomst) meer waard zou (kunnen) zijn.
5.17
De stelling van [de bewindvoerder] dat op [geïntimeerden] c.s. een grotere zorgplicht zou rusten, volgt het hof niet. [geïntimeerden] c.s. zijn, net zoals [broer1] en [broer2] , geen (juridisch) deskundigen en handelden ook niet vanuit hun bedrijf of beroep. Ook de door [de bewindvoerder] genoemde indicatoren (zie hiervoor bij 5.11) kunnen niet tot het aannemen van de gestelde zorgplicht leiden. [broer1] en [broer2] werden bij de verkoop bijgestaan door hun broer [broer3] en zus [de zus1] . De notaris heeft de akte van levering voorafgaand aan het tekenen daarvan ook met hen besproken. Dit brengt mee dat, tegen de achtergrond van de hiervoor in 5.10-5.12 genoemde omstandigheden, [geïntimeerden] c.s. zich niet hoefden te realiseren dat [broer1] en [broer2] wellicht niet hadden begrepen dat bij de verkoop en levering het stuk grond vanaf dat moment niet meer van hen zou zijn.
5.18
Dan blijft de vraag over of de koopovereenkomst vernietigbaar is, omdat [broer1] en [broer2] door toedoen van [geïntimeerden] c.s. zouden hebben gedwaald over de waarde van de verkochte grond. Volgens [de bewindvoerder] kan uit het taxatierapport dat hij in het geding heeft gebracht worden afgeleid dat de waarde van het stuk grond (aanzienlijk) hoger is dan de koopprijs.
[geïntimeerden] c.s. betwisten de in dat rapport genoemde marktwaarde. Volgens [geïntimeerden] c.s. hebben [broer2] en zijn familieleden de verkoopprijs van € 10.000,- als eerste genoemd en hebben zij daarmee ingestemd, omdat zij zelf een vergelijkbare prijs in gedachten hadden en is de werkelijke waarde niet (veel) hoger.
5.19
Het hof is van oordeel dat de door [de bewindvoerder] gestelde onjuiste voorstelling van zaken niet is komen vast te staan. Het hof verwijst naar wat hiervoor in 5.13 is overwogen: het door [de bewindvoerder] gestelde enorme verschil tussen de waarde van het stuk grond en de verkoopprijs is niet komen vast te staan. Een verkeerde voorstelling van zaken hierover aan de kant van [broer2] en [broer1] (en [geïntimeerden] c.s.) komt dus ook niet vast te staan. Het beroep op dwaling gaat daarom niet op.

6.De slotsom

6.1
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep van [de bewindvoerder] faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [de bewindvoerder] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op € 324,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat conform het liquidatietarief (2 punten x tarief II).
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen, zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 24 september 2019;
veroordeelt [de bewindvoerder] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 324,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [de bewindvoerder] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [de bewindvoerder] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, mr. L. Janse, mr. M.B. Beekhoven van den Boezem en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.

Voetnoten

1.Ro. 4.9 van het bestreden vonnis
2.Slot ro. 4.9 van het bestreden vonnis
3.Ro. 4.2 van het bestreden vonnis