ECLI:NL:GHARL:2021:10401

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.288.531
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding tegen gebod tot terugverhuizing met beëindiging voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tegen een gebod tot terugverhuizing. De appellant, de man, heeft in eerste aanleg een vonnis gekregen waarin hem werd bevolen om terug te verhuizen naar [woonplaats1] en de contactregeling met de kinderen na te komen. De vrouw, de geïntimeerde, had in eerste aanleg gevorderd dat de man terug zou verhuizen, dat hij de kinderen niet op een andere school zou laten inschrijven en dat hij de contactregeling zou respecteren. De voorzieningenrechter heeft de man geboden om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis terug te verhuizen, met een dwangsom van € 50,- per dag tot een maximum van € 20.000,- voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het gebod. De man is in hoger beroep gekomen en heeft vier grieven ingediend, die onder andere betrekking hebben op de relatieve bevoegdheid van de rechtbank en de spoedeisendheid van de zaak. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven niet opgaan, met uitzondering van grief 2, die echter niet leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de grondslag voor de voorlopige voorziening is komen te vervallen door een bodembeschikking van de rechtbank, waardoor de man geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de overige grieven. Het hof heeft het hoger beroep verworpen en bepaald dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.531
(zaaknummer rechtbank Gelderland 380765)
arrest in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de man,
advocaat: mr. N.P. Scholte,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. C.J.M. van Gruijthuijsen-van Gent.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 18 december 2020 (hierna: het bestreden vonnis) dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem heeft gewezen, terwijl de feiten, de vorderingen en de complete overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 18 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 13 januari 2021,
- de memorie van grieven met producties 1 en 2,
- de memorie van antwoord,
- een akte van de man van 14 september 2021 met productie 3,
- een akte uitlating van de vrouw van 28 september 2021.
2.2
Vervolgens heeft de man de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De man vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en dat het hof, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de vorderingen van de vrouw afwijst.
2.4
De vrouw voert verweer en vordert, uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof de man niet-ontvankelijk verklaart althans zijn hoger beroep afwijst.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 1A.1. tot en met 1A.5 van het bestreden vonnis.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
De vrouw heeft in eerste aanleg kort samengevat, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd dat de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom, terug verhuist naar [woonplaats1] , hem te verbieden de kinderen te laten inschrijven op een andere school en/of bij een sport/hobby club of hulpverleningstraject, hem te gebieden de contactregeling tussen de vrouw en de kinderen na te komen, althans (een) voorziening(en) te treffen die de voorzieningenrechter juist acht, met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.2
De man heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vorderingen, althans tot afwijzing van de vorderingen.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij bestreden vonnis, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de man geboden om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis terug te verhuizen naar [woonplaats1] , onder verbeurte van een dwangsom van € 50,- per dag tot een maximum van € 20.000,- voor iedere dag dat hij in strijd handelt met voormeld gebod, voorts de man geboden de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken na te komen. Tot slot heeft de voorzieningenrechter de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen. De geformuleerde grieven zien op de relatieve bevoegdheid van de rechtbank (grief 1), de uitwerking van het zogenoemde ‘kop-staart-vonnis’ (grief 2), het vereiste van spoedeisendheid (grief 3) en de materiele beslissing, in casu de aangevoerde redenen en omstandigheden en de weging van belangen van partijen en de kinderen (grief 4).
relatieve bevoegdheid (grief 1)
5.2
De wet bevat geen regeling van de relatieve bevoegdheid speciaal voor het kort geding. In rechtspraak van de Hoge Raad is aangenomen dat bevoegd is de voorzieningenrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de voorlopige voorziening moet worden getroffen. Deze bevoegdheidsregel wordt sedertdien in de rechtspraktijk toegepast (HR 1 mei 1896,
W6811 en HR 23 november 1917, ECLI:NL:HR:1917:126 (Oudenhoven/Brass)). Daarnaast kunnen ook de bevoegdheidsregels van art. 99-109 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) tot op zekere hoogte overeenkomstige toepassing vinden op het kort geding. Of de voorzieningenrechter zich ten onrechte niet onbevoegd heeft verklaard met gelijktijdige verwijzing van de zaak naar de rechtbank (bedoeld zal zijn:) Noord-Nederland, locatie Assen, beoordeelt het hof niet. Tegen het achterwege laten van verwijzing staat op grond van artikel 110 lid 3 Rv. namelijk geen hogere voorziening open. Dit artikellid berust op de gedachte dat geschillen rond relatieve bevoegdheid bij voorkeur op korte termijn beslecht moeten worden en niet ook nog moeten doorwerken in een beroep. Daarom moet dit ook gelden voor dit geval. Daar komt bij dat de vrouw genoegzaam heeft aangetoond dat op de dag van betekening van de dagvaarding (11 december 2020) de man nog ingeschreven stond op het adres te [woonplaats1] . Grief 1 gaat niet op.
kop-staart-vonnis (grief 2)
5.3
De man voert in zijn tweede grief aan dat de voorzieningenrechter eerst op 18 januari 2021 de motivering heeft vastgesteld, terwijl het vonnis reeds op 18 december 2020 was gewezen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter, gerekend met de beroepstermijn van vier weken, de motivering van zijn beslissing heeft gegeven nadat de beroepstermijn reeds verstreken was. Als gevolg hiervan was het voor de man niet mogelijk om te kiezen voor het uitoefenen van zijn processueel recht om spoedappel in stellen met de vermelding van de grieven in de dagvaarding, maar stond nog slechts de weg open van een hoger beroep op nader aan te voeren gronden.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Een schriftelijke uitwerking meer dan vier weken na het wijzen van een ‘kop-staart-vonnis’ kan niet worden beschouwd als een redelijke termijn, gegeven de beroepstermijn. Niettemin kan voormeld verzuim niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, nu de man bij memorie van grieven de gelegenheid heeft zijn gronden aan te voeren en hij had kunnen verzoeken om de zaak alsnog met spoed te laten behandelen. De grief is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niettemin niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
spoedeisendheid (grief 3) en inhoudelijk (grief 4)
5.5
Een beslissing van de voorzieningenrechter is naar zijn aard tijdelijk en betreft een voorlopige maatregel, die door een latere uitspraak in de procedure in de hoofdzaak terzijde kan worden gesteld. Inmiddels heeft de rechtbank in de door de man gestarte bodemprocedure op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek bij beschikking van 6 augustus 2021 (productie 3) aan de man vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar [plaats1] te verhuizen en om hen in te schrijven op een school in [plaats1] ( [kind1] op [naam1] College en [kind2] op de SBO [naam2] ), die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Met die bodembeschikking is daarom de grondslag aan de in het kort geding gegeven voorlopige voorziening komen te ontvallen en is de werking van de voorlopige voorziening geëindigd. Dit betekent dat de man geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de grieven 3 en 4. De grieven worden gepasseerd.

6.De slotsom

6.1
Grief 1 gaat niet op. Grief 2 is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niettemin niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Grieven 3 en 4 worden gepasseerd. Het beroep zal dan ook worden verworpen.
6.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
verwerpt het hoger beroep;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.