ECLI:NL:GHARL:2021:10455

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.296.082/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging van een kort geding vonnis inzake verkoop ouderlijke woning tussen broer en zus

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021, gaat het om een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een kort geding vonnis. De zaak betreft een geschil tussen een broer en zus, die de enige erfgenamen zijn van hun overleden ouders. De broer, [geïntimeerde], heeft in kort geding gevorderd om de ouderlijke woning te mogen verkopen, waar zijn zus, [appellante], nog steeds woont. De kantonrechter heeft de broer machtiging verleend om de woning te verkopen, met de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat er een spoedeisend belang was bij de vordering van de broer.

De zus heeft vervolgens het hof verzocht om de uitvoerbaarheid van dit vonnis te schorsen totdat in de hoofdzaak is beslist. Zij stelt dat haar belang om in de woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de broer bij verkoop. Het hof overweegt dat een schorsingsverzoek alleen kan worden toegewezen indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn of als het vonnis berust op een kennelijke misslag. De zus heeft echter geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die haar verzoek zouden onderbouwen.

Het hof wijst het verzoek tot schorsing af, omdat de zus niet heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijke misslag of nieuwe feiten. De beslissing over de kosten van het incident wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.296.082/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 205045)
arrest van 9 november 2021 in het incident ex art. 351 Rv
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. P. van Wijngaarden, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Jeulink, die kantoor houdt te Groningen.

1.De procedure bij de rechtbank

Hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen, blijkt uit het vonnis in kort geding van
19 mei 2021 van de kantonrechter, optredende als voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 juni 2021,
- de memorie van grieven tevens incidentele conclusie ex art. 351 Rv,
- de conclusie van antwoord in het incident ex art. 351 Rv.
2.2
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident. [appellante] en [geïntimeerde] hebben beiden de stukken daarvoor aan het hof gezonden.

3.De feiten, het geschil en de beslissing van de kantonrechter

3.1
Voor zover van belang voor de beoordeling van dit incident, gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2
[geïntimeerde] (69 jaar) en [appellante] (71 jaar) zijn broer en zus en de enige erfgenamen van hun ouders. Hun moeder was de langstlevende en is [in] 2020 overleden. Er is door de ouders geen testament opgemaakt. [geïntimeerde] en [appellante] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
3.3
Tot de nalatenschap behoort de ouderlijke woning aan de [adres] in [woonplaats1] . [appellante] woonde met haar ouders samen in de woning en woont daar nog steeds. De waarde van de woning is geschat tussen de € 750.000,- en € 849.000,-.
3.4
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in kort geding gevorderd dat de kantonrechter hem machtigt de ouderlijke woning te verkopen, dan wel [appellante] zal veroordelen om hieraan haar medewerking te verlenen. [appellante] wil in de woning blijven wonen of op een afgesplitst deel van het perceel in het zogenaamde ‘Koetshuis’.
3.5
De kantonrechter heeft het spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij zijn vordering in voldoende mate aanwezig geacht en [geïntimeerde] de gevorderde machtiging verleend en de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.Het verzoek in incident en de beoordeling daarvan

4.1
[appellante] verzoekt het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen totdat in de hoofdzaak - het hoger beroep van de kortgedinguitspraak - is beslist, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
4.2
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt [appellante] kort gezegd dat het vonnis van de kantonrechter wat betreft de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd en dat haar belang om de woning (of een afgesplitst deel daarvan) toebedeeld te krijgen in een verdelingsprocedure en daarin te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij verkoop van de woning. De gevolgen van verkoop van de woning zijn voor [appellante] onomkeerbaar.
4.3
[geïntimeerde] is van mening dat de kantonrechter de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren heeft gemotiveerd met zijn overwegingen ten aanzien van de primaire vordering en het spoedeisend belang van [geïntimeerde] daarbij. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij gezien zijn leeftijd en gezondheid niet langer in staat is de zorgen voor de ouderlijke woning te dragen. De woning verkeert volgens hem in slechte staat (dat wordt overigens door [appellante] betwist) en [geïntimeerde] vreest aansprakelijk te worden gehouden indien daardoor schade aan derden wordt veroorzaakt. Gezien de staat van de woning is dat een reëel vooruitzicht. [geïntimeerde] is daarom van mening dat zijn belang bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder dient te wegen dan het belang van [appellante] .
4.4
Het hof is van oordeel dat in het kortgedingvonnis de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beslissing is gemotiveerd met het aannemen van het daarmee onlosmakelijk verbonden spoedeisend belang van [geïntimeerde] bij de vordering. Gelet op de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) brengt dat mee dat een vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dat kortgedingvonnis alleen dan kan worden gehonoreerd indien zich nieuwe feiten of omstandigheden voordoen van na het vonnis en die de voorzieningenrechter niet in zijn overwegingen heeft kunnen betrekken, of in het geval het vonnis zou berusten op een kennelijke misslag. Ook een aan de zijde van [appellante] optredende noodtoestand zou aan uitvoerbaarheid van het vonnis in de weg kunnen staan.
4.5
[appellante] heeft aan haar verzoek tot schorsing geen kennelijke misslag ten grondslag gelegd en geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Evenmin heeft zij gesteld dat haar verzoek moet worden toegewezen op grond van een noodtoestand aan haar zijde.
4.6
Het voorgaande betekent dat de vordering tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden afgewezen. De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 7 december 2021voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
9 november 2021.