ECLI:NL:GHARL:2021:10462

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
20/00966
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 15 september 2020 de WOZ-waarde van een onroerende zaak had vastgesteld op € 600.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Ede had eerder de waarde vastgesteld op € 730.000, maar na bezwaar van belanghebbende was deze waarde verlaagd naar € 643.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de werkelijke proceskosten vergoed dienden te worden, omdat de gemeente in de procedure niet zorgvuldig had gehandeld. Het Hof heeft op 9 november 2021 geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die aanleiding geven om af te wijken van de forfaitaire proceskostenvergoeding. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in verregaande mate onzorgvuldig had gehandeld. De kosten voor de beroepsprocedure werden niet vergoed, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00966
uitspraakdatum: 9 november 2021
Uitspraak van de achttiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 september 2020, nummer AWB 19/7231, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Ede(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] 104 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 730.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 643.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 600.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Daarbij heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.572 en de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende de gemachtigde mr. [naam1] en namens de heffingsambtenaar [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een omstreeks 1970 gebouwde vrijstaande woning van 950 m3 met garage, die is gelegen op een kavel van 2655 m2.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 730.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
2.3.
Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 22 maart 2019 (pro forma) bezwaar gemaakt. In dit bezwaarschrift is – voor zover hier van belang – vermeld:
“Ten einde mijn bezwaren te kunnen motiveren verzoek ik u vriendelijk mij de voor het jaar 2019 door u gehanteerde waarde-opbouw berekeningen en grondstaffels te doen toekomen, zowel met betrekking tot voornoemd pand als met betrekking tot de door u in aanmerking genomen referentiepanden.”
2.4.
De heffingsambtenaar heeft bij e-mailberichten van 11 juni 2019 en 27 juni 2019 de grondstaffel en het taxatieverslag (met onderbouwing) toegestuurd.
2.5.
Belanghebbende heeft het bezwaar bij brief van 17 juli 2019 aangevuld. Daarbij heeft belanghebbende aangegeven gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord indien niet volledig aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen en aanspraak te willen maken op een proceskostenvergoeding.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase een taxateur van de gemeente Ede verzocht de onroerende zaak opnieuw te taxeren en te adviseren omtrent de waarde. De taxateur heeft geconstateerd dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en de waarde getaxeerd op € 643.000.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 november 2019 heeft de heffingsambtenaar conform het advies van de taxateur de WOZ-waarde verlaagd naar € 643.000.
2.8.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
2.9.
Naar aanleiding van het beroep heeft [naam4] , taxateur van de gemeente Ede, de waarde nogmaals gecontroleerd. Hij heeft geconstateerd dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en dat de door gemachtigde voorgestelde waarde van € 600.000 reëel is.
2.10.
De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het advies van [naam4] met dagtekening 20 februari 2020 het volgende compromisvoorstel naar belanghebbende verstuurd:
“Hierbij verklaart [Hof: belanghebbende] het ingediende beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde voor [adres] 104 te [woonplaats] in te trekken op de volgende voorwaarden:
1. De waarde van [adres] 104 te [woonplaats] wordt naar waardepeildatum 1 januari 2018 en geldend voor belastingjaar 2019 vastgesteld op € 600.000.
2. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand tijdens de bezwaarprocedure worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed met het forfaitaire bedrag van € 522, namelijk voor het indienen van het bezwaarschrift en de hoorzitting.
3. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand tijdens de beroepsprocedure worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed met € 525.
4. De gemeentelijke belastingen worden aangepast aan de verlaagde waarde.
5. Het betaalde griffierecht van € 47 wordt vergoed.”
2.11.
Belanghebbende is niet ingegaan op het compromisvoorstel omdat hij van mening is dat de werkelijke proceskosten dienen te worden vergoed.
2.12.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de beschikking verminderd tot € 600.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. Daarbij heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.572 (€ 522 voor de kosten in de bezwaarfase en € 1.050 voor de kosten in eerste aanleg).

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende op grond van bijzondere omstandigheden recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de werkelijk gemaakte kosten moeten worden vergoed, omdat de gemeente in deze procedure alle procesrechtelijke regels met voeten heeft getreden waardoor een groot aantal onnodige proceshandelingen met dienovereenkomstig onnodig hoge kosten zijn gemaakt. Zo is de toegestuurde volmacht in het ongerede geraakt en is het nodig gebleken veelvuldig contact te zoeken met de gemeente om te informeren naar de ontvangst van toegestuurde stukken en naar de stand van zaken met betrekking tot de opgevraagde informatie. Ook had een beroepsprocedure kunnen worden voorkomen indien de gemeente in de bezwaarfase direct uitspraak had gedaan conform het bezwaarschrift dan wel een inpandige opname had verricht. Het is onbegrijpelijk dat uitspraak op bezwaar is gedaan op basis van enkel een pro forma bezwaarschrift en een ongemotiveerd advies van een op dat moment niet meer bij de gemeente werkzame taxateur. De gemeente heeft in de bezwaarfase niet de zorgvuldigheid betracht die van een gemeente mag worden verwacht.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen reden bestaat voor het toekennen van een hogere proceskostenvergoeding dan de forfaitaire bedragen als bedoeld in het Bpb. Dat per abuis niet is ingegaan op het verzoek te worden gehoord in de bezwaarfase als gevolg van een nieuw computersysteem en het feit dat veelvuldig is gebeld voor een ontvangstbevestiging ziet de heffingsambtenaar niet als zodanig bijzondere omstandigheden dat een hogere vergoeding dan de forfaitaire bedragen dient te worden toegekend.
4.3.
Het Hof overweegt als volgt.
4.4.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten dienen in beginsel te worden berekend op de voet van de in het Bpb opgenomen forfaitaire normen. Op grond van artikel 2, lid 3, Bpb kan in bijzondere omstandigheden evenwel worden afgeweken van de forfaitaire bedragen van het Bpb.
4.5.
Uit de Nota van Toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden in het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, aldus deze toelichting. Verder wordt aldaar opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering.
4.6.
Voor de toekenning van een (proces)kostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Bpb is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007: BA2802). Indien de heffingsambtenaar bij het nemen van de WOZ-beschikking en het opleggen van de aanslag OZB in verregaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan dit eveneens grond opleveren om een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Bpb aanwezig te achten (Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
4.7.
Naar het oordeel van het Hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding geven af te wijken van het in artikel 2, lid 1, van het Bpb opgenomen tarief. Er is geen sprake van de situatie dat de heffingsambtenaar het verwijt treft dat hij de WOZ-beschikking en de aanslag OZB en de uitspraak op bezwaar heeft gegeven respectievelijk heeft gedaan of heeft gehandhaafd, terwijl op dat moment duidelijk was dat die beschikking c.q. aanslag of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Hierbij is van belang dat de heffingsambtenaar tot twee maal toe een taxateur heeft ingeschakeld en steeds het advies van de taxateur heeft gevolgd. Dat de taxateur zich in de bezwaarfase heeft beperkt tot een zogenoemde bureautaxatie maakt dit niet anders. Voorts is ook niet gebleken dat sprake is van in verregaande mate onzorgvuldig handelen van de heffingsambtenaar. Weliswaar zijn er van de zijde van de gemeente onzorgvuldigheden geweest, belanghebbende is ten onrechte niet gehoord, er is geen proceskostenvergoeding toegekend en belanghebbende heeft meerdere keren contact moeten zoeken met de gemeente om een ontvangstbevestiging te krijgen en stukken, maar alles bij elkaar genomen, is het Hof van oordeel dat geen sprake is van een verregaande mate van onzorgvuldigheid.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, lid van de achttiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 9 november 2021
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 november 2021
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.