In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een B.V. die zich bezighoudt met de exploitatie van onroerend goed. De zaak betreft de verhuurderheffing die door de belanghebbende is voldaan op basis van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de verhuurderheffing, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen. De Rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
In hoger beroep is de centrale vraag of de verhuurderheffing leidt tot een schending van het recht op eigendom, zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, door een individuele en buitensporige last te veroorzaken voor belanghebbende. Belanghebbende stelt dat de heffing in haar geval een buitensporige last vormt, terwijl de Inspecteur betoogt dat de heffing op vermogen niet als zodanig kan worden gekwalificeerd.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuurderheffing in haar geval leidt tot een individuele en buitensporige last. Het Hof heeft daarbij alle relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel betrokken, waaronder de financiële positie van belanghebbende en de verhouding tussen de verhuurderheffing en de huuropbrengsten. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.