Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 14 mei 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige], die op 17 juni 2021 uithuisgeplaatst is na een periode van ondertoezichtstelling die begon op 12 september 2017.
De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift dat op 30 juli 2021 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 oktober 2021, waarbij de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De moeder heeft twee grieven ingediend: de eerste betreft de procedure bij de kinderrechter en de tweede betreft de machtiging tot uithuisplaatsing. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft overwogen dat de moeder recht heeft op toetsing van de rechtmatigheid van de machtiging, ondanks het feit dat de periode waarvoor de machtiging gold inmiddels is verstreken. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend, omdat er geen zicht was op de situatie van [de minderjarige] en de moeder geen medewerking verleende aan de GI. De uithuisplaatsing was noodzakelijk voor de continuïteit en veiligheid van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de eerdere beslissing van de kinderrechter is bevestigd.