ECLI:NL:GHARL:2021:10515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.300.012
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing voor nader onderzoek van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 2 juli 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige], die in 2016 is geboren. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd en de uithuisplaatsing goedgekeurd, maar de moeder betwistte de noodzaak hiervan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 oktober 2021 heeft de moeder, bijgestaan door haar advocaat, haar bezwaren geuit tegen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn toegenomen tijdens de uithuisplaatsing. Er zijn ernstige zorgen over zijn hechting, trauma en gewetensontwikkeling, en hij heeft intensieve begeleiding nodig.

Het hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. De moeder heeft aangegeven dat zij het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] niet herkent, maar het hof heeft geconcludeerd dat de moeder momenteel niet in staat is om voldoende veiligheid en geborgenheid te bieden. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 1 maart 2022, met de verwachting dat er snel duidelijkheid komt over de benodigde hulp voor [de minderjarige]. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.012
(zaaknummer rechtbank Gelderland 388724)
beschikking van 11 november 2021
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.B. Sikkens te Hattem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, (verder: de kinderrechter) van 2 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 september 2021;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), ingekomen op
21 september 2021, waarbij de raad zich afmeldt voor de zitting;
- het verweerschrift van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] en [naam2] namens de GI;
- de vader.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep dat de moeder heeft ingediend (onder zaaknummer 200.298.123) tegen de onder 3.3 genoemde beschikking van 14 mei 2021. Op dat hoger beroep is eveneens heden beslist.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [plaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ). De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 12 september 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur een jaar, welke termijn de laatste keer bij de bestreden beschikking is verlengd van 16 juli 2021 tot 16 juli 2022.
3.3
Bij beschikking van 14 mei 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 14 mei 2021 tot
16 juli 2021.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (pleeggezin via [naam3] ), daarop aansluitend voor een plaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (observatie en diagnostiek) en vervolgens weer voor plaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (pleeggezin via [naam3] ) voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 16 juli 2022.
3.5
[de minderjarige] is op 17 juni 2021 uithuisgeplaatst. Na in twee pleeggezinnen te zijn verbleven, verblijft [de minderjarige] in een gespecialiseerde instelling met de uitstraling van een gezinshuis ( [naam4] ).
3.6
Op 17 augustus 2021 heeft de GI een verzoek toekenning gedeeltelijke uitoefening gezag aan de gecertificeerde instelling (art. 1:265e lid 1 sub a BW) ingediend bij de kinderrechter. Bij beschikking van 20 september 2021 heeft de kinderrechter bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voor zover dit betrekking heeft op de aanmelding bij een reguliere (Nederlandse) onderwijsinstelling en het geven van toestemming voor een medische behandeling tot 16 juli 2022 wordt uitgeoefend door de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de ondertoezichtstelling en de tweede grief ziet op de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de beschikking van 2 juli 2021 te vernietigen althans nietig te verklaren;
en opnieuw beschikkende:
b. de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken om de ondertoezichtstelling en de
machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] met de duur van één jaar te verlengen althans
deze verzoeken af te wijzen;
c. kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder voert aan dat zij eerder geen verweer heeft gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar dat dat niet wil niet zeggen dat zij ermee instemt. Volgens de moeder is geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] .
Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. Tijdens de uithuisplaatsing zijn de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] alleen maar toegenomen. [de minderjarige] laat in zijn ontwikkeling een achterstand zien in vergelijking met kinderen van zijn leeftijd. Dit wordt geconstateerd door de jeugdbescherming, de beide gezinnen waarin [de minderjarige] heeft verbleven, de begeleiding van [naam3] en ook door de huidige begeleiding. [de minderjarige] heeft 24 uur per dag een één op één begeleiding nodig. Hij vind het moeilijk om met andere kinderen te spelen en doet hen snel pijn door dingen naar ze te gooien of ze om te duwen. Er zijn zorgen over zijn hechting, mogelijke trauma en zijn gewetensontwikkeling. Het hof is met de GI van oordeel dat voor de ontwikkeling van [de minderjarige] (tijdelijke) plaatsing in de gespecialiseerde zorginstelling, onderzoek naar passend onderwijs, verder onderzoek naar de ontwikkeling van [de minderjarige] en onderzoek naar de mogelijkheid van omgang met de vader nodig is en daarvoor is een ondertoezichtstelling nodig.
Vanwege de hiervoor genoemde zorgen over [de minderjarige] is het hof van oordeel dat de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk is.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
De moeder stelt in haar beroepschrift dat zij het door de GI genoemde zorgelijke gedrag van [de minderjarige] niet herkent en dat het aannemelijk is dat het gedrag wordt veroorzaakt door de traumatisch verlopen uithuisplaatsing. Verder stelt de moeder dat in de stukken van de GI steeds andere zorgen naar voren komen ter onderbouwing van het verzoek om [de minderjarige] uit huis te plaatsen.
5.5
De GI voert aan dat het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] niet alleen te herleiden is tot de uithuisplaatsing. Dat is de reden waarom nader onderzoek nodig is. [de minderjarige] is opgegroeid bij zijn moeder in een streng gelovige gemeenschap, zonder contact met zijn vader. [de minderjarige] lijkt weinig gestimuleerd te zijn om zich te ontwikkelen op cognitief, mentaal en sociaal gebied. Hij lijkt sociaal-emotioneel een achterstand te hebben. [de minderjarige] kan zich moeilijk verhouden tot de ander, handelt vooral vanuit egocentrisch oogpunt, is impulsief en chaotisch in gedrag. [de minderjarige] laat bijzonder gedag zien (ontlasting verstoppen, braken opwekken, dieren pijn doen) waar nog geen verklaring voor is. Observaties op de gezinsgroep en een uitgebreid psychologisch onderzoek moeten meer helderheid geven over welke begeleidingsbehoefte [de minderjarige] heeft en wat het best passende perspectief voor hem is.
5.6
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat het voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk was en is om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. De moeder wil graag voor [de minderjarige] zorgen. Toch is het hof van oordeel dat gelet op de ernstige zorgen over het onder andere hiervoor omschreven en zeer verontrustende gedrag van [de minderjarige] de moeder op dit moment niet in staat is om [de minderjarige] genoeg veiligheid en geborgenheid te bieden in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding. Het is nodig dat onderzoek van [de minderjarige] plaatsvindt naar zijn geestelijke en lichamelijke gesteldheid. Het hof is van oordeel dat dit onderzoek voortvarend dient te worden opgepakt zodat snel zicht komt op wat [de minderjarige] mogelijk aan psychologische of zelfs psychiatrische, aldus professionele hulp nodig heeft. Het hof zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer verlengen dan tot 1 maart 2022. Het hof verwacht dat de GI gelet op de zorgen en de jonge leeftijd van [de minderjarige] op korte termijn een duidelijk rapport gereed heeft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen en deels te vernietigen en het inleidend verzoek van de GI alsnog deels af te wijzen. Vanwege de aard van de zaak zal het hof de proceskosten compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 2 juli 2021 voor zover die ziet op de ondertoezichtstelling;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 2 juli 2021 voor zover die ziet op de machtiging uithuisplaatsing tot 1 maart 2022;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 2 juli 2021 met ingang van 1 maart 2022 voor zover die ziet op de machtiging uithuisplaatsing en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 1 maart 2022 alsnog af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.H.F. van Vugt en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 11 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.