ECLI:NL:GHARL:2021:10544

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
21-001386-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging met constatering overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van diefstal in vereniging. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, geëist, evenals de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar dochter een jas heeft gestolen bij een winkel. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan diefstal door twee of meer verenigde personen. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een hoge belastingschuld en haar inspanningen om haar leven op orde te krijgen. Het hof heeft uiteindelijk besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren.

Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM in deze zaak is overschreden, zowel in de tijd tussen het instellen van het hoger beroep en de ontvangst van de stukken als tussen het instellen van het hoger beroep en de uitspraak. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen. Het hof heeft de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001386-19
Uitspraak d.d.: 4 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 27 februari 2019 met parketnummer 18-213761-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 09-818693-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de tenlastegelegde diefstal in vereniging tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter te Den Haag van 28 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 27 februari 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de tenlastegelegde diefstal in vereniging veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 4 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de politierechter de proeftijd van de bij vonnis van de politierechter te Den Haag van 28 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verlengd met 1 jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 29 oktober 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een jas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam1] , gevestigd aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 29 oktober 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, een jas, die geheel aan een ander dan aan verdachte en haar mededader toebehoorde, te weten aan [naam1] , gevestigd aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met haar dochter schuldig gemaakt aan diefstal van een jas bij [naam1] . Daarmee heeft zij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de gedupeerde winkelier. Daarnaast is winkeldiefstal is een voor het winkelbedrijf ergerlijk vergrijp. Het hof neemt het verdachte bovendien kwalijk dat zij de diefstal heeft gepleegd met haar minderjarige dochter.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 14 september 2021. Daaruit blijkt dat verdachte vaker voor soortgelijke delicten onherroepelijk is veroordeeld. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof, in het licht van de recidive van verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof zal bij de strafoplegging echter rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit hetgeen door en namens verdachte ter terechtzitting van het hof van 21 oktober 2021 naar voren is gebracht, blijkt dat verdachte een hoge belastingschuld heeft als gevolg van de toeslagenaffaire. Verdachte is bezig haar leven op orde te krijgen, is op zoek naar werk en naar verwachting zullen haar kinderen vanaf december weer bij verdachte gaan wonen. Het hof is van oordeel dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf beter op zijn plaats is. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Verdachte heeft op 13 maart 2019 hoger beroep ingesteld. De stukken van het geding zijn op 21 februari 2020, zijnde ruim 11 maanden na het instellen van hoger beroep, binnengekomen ter griffie van het hof. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 3 maanden. Daarnaast zijn tussen het moment van het instellen van hoger op 13 maart 2019 en de uitspraak in hoger beroep op 4 november 2021 ruim 31 maanden verstreken. De redelijke termijn is hiermee overschreden met ruim 7 maanden. Nu het hof aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, volstaat het hof met de constatering dat een inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Den Haag van 28 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, parketnummer 09-818693-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 18 december 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 augustus 2017, parketnummer 09-818693-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. A. Meester en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 4 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.