In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van diefstal in vereniging. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, geëist, evenals de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar dochter een jas heeft gestolen bij een winkel. Het hof oordeelde dat de verdachte schuldig was aan diefstal door twee of meer verenigde personen. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een hoge belastingschuld en haar inspanningen om haar leven op orde te krijgen. Het hof heeft uiteindelijk besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM in deze zaak is overschreden, zowel in de tijd tussen het instellen van het hoger beroep en de ontvangst van de stukken als tussen het instellen van het hoger beroep en de uitspraak. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen. Het hof heeft de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.