ECLI:NL:GHARL:2021:10549

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
21-001417-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk vuurgevecht op een carpoolplaats te Vaassen met betrekking tot een drugsdeal

In de nacht van 10 op 11 maart 2017 vond op een carpoolplaats te Vaassen een dodelijk vuurgevecht plaats. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in hoger beroep geoordeeld dat niet bewezen is dat er sprake was van een ripdeal en dat de verdachte niet heeft deelgenomen aan het vuurgevecht. Wel is bewezen dat de verdachte een Glock-pistool voorhanden heeft gehad en dit heeft afgegeven aan een medeverdachte. Daarnaast had de verdachte in zijn woning een stroomstootwapen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden en twee weken, waarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd. De zaak is complex door de tegenstrijdige verklaringen van de betrokkenen en het gebrek aan forensisch bewijs. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als degene die het dodelijke schot heeft gelost. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, maar de affectieschade is afgewezen omdat de wettelijke grondslag ontbrak ten tijde van het feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001417-19
Uitspraak d.d.: 15 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 maart 2019 met parketnummer 05-880690-17 in de strafzaak tegen

[Voornamen en achternaam verdachte 2],

geboren op [geboortedatum, -plaats en -land],
wonende aan [woonadres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 februari 2020, 2 december 2020, 11 oktober 2021 en 12 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag op [naam slachtoffer] en de poging daartoe op [naam verdachte 5], het medeplegen van een poging tot afpersing, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, het voorhanden hebben van een UZI-pistoolmitrailleur, een Glock-pistool en een revolver in diezelfde nacht en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en drie hagelpatronen op 13 juni 2017 in Zwolle.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof doet daarom opnieuw recht.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij in of omstreeks de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [naam slachtoffer] te schieten, waarbij die [naam slachtoffer] in het lichaam werd geraakt, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal met geweld dan wel poging afpersing van een hoeveelheid cocaïne, en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1.
Subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [naam slachtoffer] te schieten, waarbij die [naam slachtoffer] in het lichaam werd geraakt, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden;
1.
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal op/in de richting van die [naam slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal met geweld dan wel poging afpersing van een hoeveelheid cocaïne, en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1.
Meest subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal op/in de richting van die [naam slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Primair
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid (hard)drugs (te weten cocaïne) en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] en/of aan [naam verdachte 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] en/of [naam verdachte 5], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
  • een afspraak heeft gemaakt met die [naam slachtoffer] en/of [naam verdachte 5] om een hoeveelheid (hard)drugs (te weten cocaïne) van hen af te nemen en/of
  • gewapend (met vuurwapens) naar een/die afspraak is gegaan en/of
  • een of meer vuurwapen(s) op/in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam verdachte 5] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of
  • daarbij opzettelijk dreigend heeft gezegd 'maak je zakken leeg, maak je zakken leeg', en/of
  • (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam verdachte 5] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit de dood van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
Subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] en/of [naam verdachte 5] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid (hard)drugs (te weten cocaïne) en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders:
  • een afspraak heeft gemaakt met die [naam slachtoffer] en/of [naam verdachte 5] om een hoeveelheid (hard)drugs (te weten cocaïne) van hen af te nemen en/of
  • gewapend (met vuurwapens) naar een/die afspraak is gegaan, en/of
  • een of meer vuurwapen(s) op/in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam verdachte 5] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of
  • daarbij opzettelijk dreigend heeft gezegd 'maak je zakken leeg, maak je zakken leeg', en/of
  • (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam verdachte 5] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit de dood van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3.
Primair
hij in of omstreeks de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam verdachte 5] van het leven te beroven, met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal op/in de richting van die [naam verdachte 5] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal met geweld dan wel poging afpersing van een hoeveelheid cocaïne, en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
3.
Subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam verdachte 5] van het leven te beroven, met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal op/in de richting van die [naam verdachte 5] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2017 tot 11 maart 2017 te Zwolle en/of te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, te weten een of meer vuurwapen(s) (te weten onder andere een Uzi, een Glock, een revolver en/of een Zastava) voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 13 juni 2017 te Zwolle, tezamen en in vereen wapen van categorie II onder 50, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, en/of munitie van categorie III (te weten 3 hagelpatronen) voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze – in het geval van bewezenverklaring – in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend moet worden bewezen geacht dat sprake is geweest van een door de verdachten [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] bekokstoofde ripdeal die is geëindigd in een schietpartij waarbij ook verdachte heeft geschoten. Daartoe hebben zij gewezen op de verklaring van [naam verdachte 5], die van een ripdeal rept, en op diverse feiten en omstandigheden die als steunbewijs kunnen dienen voor die lezing van [naam verdachte 5]. De advocaten-generaal menen voorts dat uitgegaan moet worden van de verklaringen van [naam verdachte 3] zoals hij deze bij de politie en bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, nu daarvoor ondersteuning is te vinden in de verklaringen van de overige medeverdachten en in de verklaringen van de zus van [naam verdachte 3] en haar partner. Nu niet is vast te stellen van wie het dodelijke schot afkomstig is geweest, hebben de advocaten-generaal zich op het standpunt gesteld dat een voltooide (gekwalificeerde) doodslag op [naam slachtoffer] niet kan worden bewezen verklaard. Volgens de advocaten-generaal kan bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag op [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] in het kader van de voorgenomen ripdeal, een en ander zoals ten laste is gelegd onder feiten 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair. Voorts kan bewezen worden verklaard dat verdachte als medepleger wapens voorhanden heeft gehad die bewuste nacht en dat hij op 13 juni 2017 in Zwolle een stroomstootwapen en drie hagelpatronen voorhanden heeft gehad in zijn woning.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een ripdeal. Daartoe is gewezen op diverse feiten en omstandigheden die daarvoor een contra-indicatie zijn. Voorts heeft de verdediging betwist dat verdachte heeft geschoten. Dat moet leiden tot integrale vrijspraak van het tenlastegelegde onder feiten 1 tot en met 4. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het stroomstootwapen en de hagelpatronen in zijn woning, om welke reden ook vrijspraak moet volgen van het onder 5 tenlastegelegde.
Het oordeel van het hof over de feiten
Ten aanzien van feiten 1 tot en met 3
Deze zaak betreft – kort gezegd – een vuurgevecht op een carpoolplaats dat heeft geleid tot de dood van [naam slachtoffer]. Zoals hierna nog nader zal blijken, wordt de vaststelling van de feiten bemoeilijkt doordat de verklaringen van de betrokkenen op diverse wezenlijke onderdelen uiteenlopen terwijl forensische gegevens slechts in beperkte mate uitsluitsel bieden. Het hof is daarom uiterst behoedzaam omgegaan met de verklaringen van ieder van de verdachten, met name voor zover daarin anderen worden belast, en heeft daarbij gekeken naar andere, meer objectieve bewijsmiddelen die onderdelen van de verklaringen kunnen ondersteunen om die onderdelen daarmee aan het bewijs van het tenlastegelegde te laten bijdragen.
Het hof geeft hieronder 1.) eerst een inleiding over de toedracht van hetgeen zich heeft afgespeeld in de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 bij de carpoolplaats te Vaassen. Daarna volgt de bespreking van de ten laste gelegde feiten aan de hand van aantal onderwerpen in de volgorde die het hof het beste voorkomt. Dat zijn in het bijzonder de vragen 2.) of bewezen is dat – kort gezegd – sprake was van een poging tot een ripdeal door verdachte en medeverdachten, 3.) of bewezen is dat verdachte zelf heeft deelgenomen aan het vuurgevecht.
1.
Inleiding
In de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 vond op een carpoolplaats langs de Rijksweg A50 bij Vaassen een vuurgevecht plaats. Tijdens dit vuurgevecht waren de verdachten [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3], [naam verdachte 4] en [naam verdachte 5] en het slachtoffer [naam slachtoffer] op de carpoolplaats aanwezig. De reden voor hun aanwezigheid hield verband met de afwikkeling van een drugsdeal tussen aan de ene kant [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] en aan de andere kant [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4]. Op de carpoolplaats hebben [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] (de beoogde kopers) plaatsgenomen op de achterbank van de auto waarin [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] (de beoogde verkopers) kort daarvoor waren aangekomen. [naam slachtoffer] was de bestuurder en [naam verdachte 5] was de bijrijder in de auto. [naam verdachte 3] is achter [naam slachtoffer] gaan zitten en [naam verdachte 4] achter [naam verdachte 5]. Niet gebleken is dat [naam slachtoffer] over een wapen beschikte. De drie andere inzittenden beschikten wel over een wapen. De afwikkeling van de drugsdeal in de auto heeft geleid tot een worsteling tussen (in ieder geval) [naam verdachte 5] en [naam verdachte 4]. Daarbij is het pistool van [naam verdachte 4] op een gegeven moment afgegaan. Alle inzittenden hebben de auto daarop aan de linkerzijde verlaten. Buiten de auto is een kortdurend handgemeen ontstaan tussen [naam verdachte 3] en [naam slachtoffer]. Het hof leidt uit de verklaringen af dat [naam slachtoffer] kort na het staken van het gevecht met [naam verdachte 3] enige tijd in dezelfde richting als [naam verdachte 5] achter [naam verdachte 5] heeft gerend. [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] zijn van de carpoolplaats weggerend. [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] zijn in de tegengestelde richting van de auto af de carpoolplaats op gerend. Er is op dat moment min of meer gelijktijdig over en weer geschoten. Het lichaam van [naam slachtoffer] is later dood aangetroffen. Er is op dat moment min of meer gelijktijdig over en weer op elkaar geschoten, waarbij [naam slachtoffer] dodelijk is getroffen.
2.)
Was sprake van een poging tot een ripdeal?
Onderdeel van diverse onderdelen van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten is dat er sprake zou zijn geweest van – kort gezegd – een poging tot een ripdeal door verdachte en enkele medeverdachten. [naam verdachte 5] heeft verklaard dat hij en [naam slachtoffer] kort na het instappen van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] door [naam verdachte 4] zouden zijn bedreigd met een vuurwapen en dat ze van hem hun zakken moesten leegmaken. Volgens de verdediging klopt dat niet. Volgens de verklaringen van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] was het [naam verdachte 5] die zijn vuurwapen pakte toen [naam verdachte 4] zei dat hij niet zou betalen omdat het niet om de eerder geteste cocaïne ging.
Het hof stelt voorop dat voor het bewijs van een poging tot afpersing de verklaring van [naam verdachte 5] als beslissend moet worden aangemerkt. [1] Aan de verklaring kleeft echter een aantal belangrijke gebreken.
Vaststaat in de eerste plaats dat [naam verdachte 5] op een aantal zeer essentiële onderdelen leugenachtig heeft verklaard. Zo heeft [naam verdachte 5] in eerste instantie, tegen beter weten in, ontkend dat hij die bewuste nacht zelf ook heeft geschoten en heeft hij ten behoeve van het onderzoek naar zijn rol bovendien bewust andere kleding aan de politie overhandigd dan de kleding die hij die bewuste nacht droeg. Deze gebreken nopen tot het betrachten uiterste behoedzaamheid ten aanzien van de waarheidsgetrouwheid van de rest van zijn verklaring.
Daar komt bij dat [naam verdachte 5] nooit als getuige ondervraagd is kunnen worden door onder meer de raadsman van verdachte. Bij de op verzoek van de verdediging gedane pogingen om [naam verdachte 5] als getuige te horen bij de rechter-commissaris en bij de raadsheer-commissaris is aangekondigd dat [naam verdachte 5] zich op zijn verschoningsrecht zou gaan beroepen, hetgeen telkens tot afgelasting van het verhoor heeft geleid. Door de verdediging is echter geen afstand gedaan van het horen van [naam verdachte 5] als getuige. Bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg is alleen de verklaring die [naam verdachte 5] als verdachte in zijn eigen strafzaak tegenover de rechtbank heeft afgelegd gevoegd in onder meer de strafzaak tegen verdachte. Om de verklaring van [naam verdachte 5] desalniettemin als voldoende waarheidsgetrouw aan te kunnen merken zou vereist zijn dat voldoende (objectief) steunbewijs voorhanden is en/of dat anderszins sprake is van voldoende compensatie. Van dergelijk ander bewijs dat voldoende ondersteuning biedt voor de verklaring van [naam verdachte 5] of van compensatie op enigerlei wijze is het hof echter niet gebleken, zoals hieronder – aan de hand van de door de rechtbank en de advocaten-generaal vermelde punten – wordt toegelicht.
  • Op 9 maart 2017 en 10 maart 2017 hebben [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] elkaar berichten gezonden. Daarin communiceren zij over – kort gezegd – ‘een Turk waar je makkelijk 100 van kan pakken’ en dat [naam verdachte 3] dat niet kan doen. [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] hebben verklaard dat deze berichtenwisseling niet gaat over het rippen van [naam slachtoffer]. Naar het oordeel van het hof valt het standpunt van [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] niet uit te sluiten. Het kan – zoals ter zitting naar voren is gekomen – zowel gaan om rippen als om kopen/aanschaffen. Deze omstandigheid levert noch op zich, noch in combinatie met andere omstandigheden naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op. De inhoud van de berichtenwisseling levert noch op zichzelf, noch in combinatie met andere omstandigheden naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op.
  • Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [naam slachtoffer] is aangetroffen met zijn broekzakken naar buiten gekeerd. Niet is vast komen te staan of dat bij de gedragingen in de auto is gebeurd of nadat hij aan de schotverwonding was bezweken.
  • De omstandigheid dat [naam verdachte 4] en [naam verdachte 3] vuurwapens bij zich hadden levert eveneens onvoldoende ondersteuning op. Het valt niet in te zien waarom zij die niet om dezelfde reden bij zich zouden hebben gehad als [naam verdachte 5], die als verklaring geeft dat men ‘het’ niet vertrouwde, zoals het hof hun verklaringen begrijpt.
  • Het feit dat de telefoons van [naam slachtoffer] niet op de plaats delict zijn aangetroffen maar op een locatie waar [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] na het vuurgevecht zijn langsgereden levert noch op zichzelf, noch in combinatie met ander bewijsmateriaal naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op, alleen al omdat daarmee niet gezegd is dat tevoren sprake was van een voornemen tot een ripdeal.
Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van [naam verdachte 5] niet alleen onvoldoende ondersteuning in ander bewijsmateriaal, maar er is ook sprake van een aantal contra-indicaties, zoals betoogd door de raadsvrouw van verdachte. Het hof neemt met name in aanmerking dat voorafgaand aan de drugsdeal meerdere afspraken tussen de betrokkenen hebben plaatsgevonden waarbij niet steeds dezelfde personen aanwezig zijn geweest. Dit had wel voor de hand gelegen als men op voorhand het plan had opgevat om [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] te beroven. Zo zijn [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] op enig moment die avond, nadat zij even daarvoor een monster van de cocaïne hadden afgenomen, met een vriend van [naam verdachte 3] op pad gegaan om de deal af te ronden, hetgeen uiteindelijk niet is gelukt omdat men niet tot een concrete afspraak kwam omtrent de plaats van levering. Op dat moment zijn [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] thuis bij de vriendin van deze vriend gebleven in afwachting van de terugkeer van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4].
Het bovenstaande in samenhang bezien leidt het hof tot de conclusie dat de verklaring van [naam verdachte 5] als onvoldoende waarheidsgetrouw moet worden aangemerkt voor zover hij heeft verklaard dat sprake was van een voornemen tot een ripdeal en van de dreiging met geweld die als eerste zou zijn uitgegaan van de kant van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4]. Anders dan de rechtbank en de advocaten-generaal gaat het hof dan ook niet uit van het zogenaamde ripdealscenario. Dit leidt ertoe dat verdachte moet worden vrijgesproken ter zake het tenlastegelegde onder feit 1 primair en meer subsidiair, onder feit 2 (integraal) en onder feit 3 primair.
3.)
Wie namen deel aan het vuurgevecht?
Uit het dossier leidt het hof het volgende af over de aanwezigheid en het gebruik van vuurwapens door de verschillende betrokkenen die bewuste nacht. Er is gedurende het onderzoek geen enkel vuurwapen aangetroffen.
  • [naam verdachte 3]: [naam verdachte 3] heeft bij de politie verklaard en daarna diverse malen herhaald (waaronder bij gelegenheid van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris in het kader van de vordering tot inbewaringstelling) dat hij na het gevecht met [naam slachtoffer] zijn revolver heeft gebruikt om daarmee meerdere keren te schieten. Door het gebruik van een revolver zijn er geen hulzen achtergebleven op de plaats delict. Het forensisch onderzoek heeft geen bevindingen kunnen opleveren over (de frequentie van) het schieten door [naam verdachte 3]. De verklaring van [naam verdachte 3] wordt bevestigd door de verklaringen van [naam verdachte 2] en [naam verdachte 4], die daarvan niet in latere verklaringen zijn teruggekomen. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft [naam verdachte 3] echter ontkend dat hij heeft geschoten en heeft hij gesteld dat hij zijn revolver enkel op [naam verdachte 5] heeft gericht. Het hof acht die latere verklaringen ongeloofwaardig onder meer op basis van de verklaringen van [naam verdachte 2] en [naam verdachte 4], waarin ook specifiek wordt gesproken over mondingsvuur in de nabijheid van een voorwerp dat [naam verdachte 3] vasthield.
  • [naam verdachte 4]: [naam verdachte 4] heeft verklaard dat hij een Glock-pistool aangereikt heeft gekregen van [naam verdachte 2] toen zij op weg waren naar de carpoolplaats. De vijf hulzen van het kaliber 9 mm Parabellum die op de carpoolplaats en de huls in de auto van [naam slachtoffer], zijn vermoedelijk verschoten met een pistool van het kaliber 9 mm Parabellum van het merk Glock, aldus het forensisch rapport. [naam verdachte 4] heeft ook verklaard dat het Glock-pistool is afgegaan, zowel in de auto als daarbuiten. Dat brengt met zich dat [naam verdachte 4] buiten de auto in ieder geval vijf keer heeft geschoten.
  • [naam verdachte 5]: [naam verdachte 5] heeft verklaard dat hij die avond een Tokarev-pistool voorhanden heeft gehad en daarmee heeft geschoten. De vijf hulzen van het kaliber 7.62 mm Tokarev die op de carpoolplaats zijn aangetroffen, zijn vermoedelijk verschoten met een Tokarev of een daarvan afgeleid pistool, aldus het forensisch rapport. Dat brengt met zich dat [naam verdachte 5] buiten de auto in ieder geval vijf keer heeft geschoten.
  • [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2]: Uit de aanvankelijke verklaringen van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 5] zou kunnen worden afgeleid dat ook [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] op de carpoolplaats vuurwapens voorhanden hebben gehad en hebben gebruikt. Volgens die verklaringen zou [naam verdachte 1] dekking hebben gegeven en zou [naam verdachte 2] ook daadwerkelijk hebben geschoten. Zowel [naam verdachte 3] als [naam verdachte 5] is echter teruggekomen van zijn verklaringen op dit punt. In het dossier is geen ondersteunend bewijs voorhanden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] op de carpoolplaats buiten de auto waarmee zij daar naartoe waren gekomen, vuurwapens voorhanden hebben gehad en hebben gebruikt. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] op de carpoolplaats een vuurwapen voorhanden hebben gehad en hebben gebruikt.
Het bovenstaande leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair en meest subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de carpoolplaats zelf een vuurwapen voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt, noch dat hij daarvoor als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden.
Ten aanzien van feit 4
Uit het voorgaande blijkt wel dat verdachte die bewuste nacht een Glock-pistool voorhanden heeft gehad, welk pistool hij heeft afgegeven aan [naam verdachte 4] en na afloop van het vuurgevecht weer in ontvangst heeft genomen. Het hof acht om die reden het voorhanden hebben van een Glock-pistool wettig en overtuigend bewezen. Dit Glock-pistool is een vuurwapen als bedoeld in Categorie III onder 1⁰ van de Wet wapens en munitie. Het hof zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen en van de overige wapens die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het vuurwapen van [naam verdachte 3] die bewuste nacht, kan daaruit niet zonder redelijke twijfel worden vastgesteld of hij daarover ook op enig moment die nacht feitelijke macht kon uitoefenen.
Ten aanzien van feit 5
Uit het dossier blijkt dat in een ladekast in de slaapkamer van verdachte een stroomstootwapen is gevonden in de vorm van een zaklamp en dat in een kinderwagen in de berging van zijn woning een drietal hagelpatronen is aangetroffen. Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van het stroomstootwapen en van de hagelpatronen. Het stroomstootwapen zou van verdachtes vriendin zijn. Het hof acht die verklaring voor wat betreft het stroomstootwapen ongeloofwaardig gelet op verdachtes verklaring bij de politie op pagina 205 van het dossier. Verdachte heeft toen immers – op de vraag van de politie of in zijn woning een wapen gevonden zou kunnen worden – verklaard dat hij een keer een stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp heeft besteld. In verdachtes woning is vervolgens een dergelijk stroomstootwapen aangetroffen. Het hof leidt daaruit af dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het stroomstootwapen en dat verdachte op het ten laste gelegde tijdstip ook over het wapen heeft kunnen beschikken. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad. Dit stroomstootwapen is een wapen als bedoeld in Categorie II onder 5⁰ van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van de hagelpatronen overweegt het hof – in het licht van hetgeen de verdediging heeft gesteld over de toegankelijkheid van de berging voor anderen dan verdachte – dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze hagelpatronen. Daarbij heeft het hof er ook acht op geslagen dat deze patronen kennelijk niet in het zichtveld lagen maar waren verborgen in een kinderwagen in die berging, hetgeen met zich brengt dat omtrent de wetenschap bij verdachte van de aanwezigheid van de hagelpatronen meer moet kunnen worden vastgesteld dan het enkele feit dat deze patronen zijn aangetroffen in een bij zijn woning behorende berging. Het hof zal verdachte ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging derhalve vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 en onder 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
4.
hij in
of omstreeksde periode van 10 maart 2017 op 11 maart 2017
te Zwolle en/ofte Vaassen,
in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een
of meerwapen
(s)van
categorie II en/ofcategorie III, te weten een
of meervuurwapen
(s)(te weten
onder andere een Uzi,een Glock
, een revolver en/of een Zastava) voorhanden heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks13 juni 2017 te Zwolle,
tezamen en in verenigingeen wapen van categorie II onder 5⁰, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht,
en/of munitie van categorie III (te weten 3 hagelpatronen)voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte voor – kort gezegd – het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag op [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5], het medeplegen van een poging tot afpersing de dood van [naam slachtoffer] ten gevolge hebbende en het medeplegen van het voorhanden hebben meerdere vuurwapens in de betreffende nacht zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest
De raadsvrouw van verdachte heeft het hof verzocht om bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en ben het feit dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling is gewijzigd sinds het wijzen van het vonnis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een Glock-pistool en een stroomstootwapen. Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Het bezit daarvan leidt maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit is een groot maatschappelijk probleem.
Verdachte heeft in de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 op de carpoolplaats waar het fatale vuurgevecht heeft plaatsgevonden een Glock-pistool voorhanden gehad. Hij heeft dit Glock-pistool afgegeven aan [naam verdachte 4] en verdachte heeft het Glock-pistool weer in ontvangst genomen nadat [naam verdachte 4] daarmee had geschoten bij het vuurgevecht. Tijdens dit vuurgevecht heeft [naam slachtoffer] het leven gelaten. Het Glock-pistool is nooit aangetroffen. Het hof leidt hieruit af dat verdachte het pistool heeft verdonkeremaand. Verdachte heeft daar geen openheid over kunnen of willen geven. Het voortbestaan van dit illegale vuurwapen is daarmee in nevelen gehuld. Voorts heeft verdachte een stroomstootwapen voorhanden gehad in zijn woning.
Uit de combinatie van de wapens die verdachte voorhanden heeft gehad, en uit het in ontvangst nemen en kwijtmaken van een pistool dat even daarvoor is gebruikt bij een (fataal) vuurgevecht, leidt het hof af dat bij verdachte sprake is van een gebrek aan normbesef en dat de aanwezigheid van wapens door verdachte als normaal wordt ervaren. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die zien op het voorhanden hebben van een pistool in een openbare ruimte, zoals een carpoolplaats, en een stroomstootwapen. Deze oriëntatiepunten nemen de oplegging van respectievelijk een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een geldboete van € 550,- als uitgangspunt. Het hof heeft in strafverzwarende zin meegewogen dat in deze zaak sprake is geweest van een drugsdeal, dat verdachte daarbij heeft opgetreden als tussenpersoon tussen [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4], dat verdachte gewapend naar die drugsdeal is afgereisd en daarbij zijn pistool heeft afgegeven, dat hij het pistool (dat na de escalatie van de drugsdeal is gebruikt) weer in ontvangst heeft genomen en kwijt heeft gemaakt, dat er uiteindelijk ook een dodelijk slachtoffer is gevallen en dat dit alles plaatsvond op een (openbare) carpoolplaats langs een Rijksweg. Het hof acht gelet op deze omstandigheden slechts een forse reactie op zijn plaats en neemt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, doch niet voor soortgelijke feiten in de vijf jaren voorafgaand aan het onderhavige. Het hof heeft dat in dit verband derhalve niet als strafverzwarend meegewogen.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht over zijn persoonlijke omstandigheden en hetgeen daaromtrent overigens is gebleken uit de over verdachte opgemaakte rapportages. Het hof zal in het voordeel van verdachte rekening houden met deze persoonlijke omstandigheden.
Het bovenstaande leidt het hof tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden passend en geboden is.
Wat betreft het beroep op de overschrijding van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt. Als uitgangspunt heeft volgens vaste jurisprudentie te gelden dat een strafzaak waarin een verdachte voorlopig gehecht is (geweest), binnen zestien maanden afgerond moet zijn met een einduitspraak. Dit uitgangspunt geldt voor zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep. Gelet op de ingewikkeldheid van de zaak – waaronder de omvang van het verrichte onderzoek door de politie en het openbaar ministerie en het belang van de gelijktijdige berechting van de zaken tegen de medeverdachten – en gelet op het op verzoek van de verdediging verrichte onderzoek – ook in de appelfase – is het hof van oordeel dat voor de onderhavige zaak als uitgangspunt heeft te gelden dat de zaak in beide instanties binnen twee jaren afgerond had moeten kunnen zijn met een einduitspraak. Het aanvangspunt van de redelijke termijn in eerste aanleg is vast te stellen op de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld op 13 juni 2017. Het hof stelt vast dat met het vonnis van de rechtbank op 6 maart 2019 de procedure in eerste aanleg binnen de als redelijk te beschouwen termijn is afgerond. De aanvang van de redelijke termijn in hoger beroep wordt gevormd door het instellen van het appel op 15 maart 2019. Bij het wijzen van dit arrest op 15 november 2021 is derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer acht maanden. Deze overschrijding dient volgens vaste jurisprudentie in beginsel gecompenseerd te worden door een vermindering van de straf. Het hof zal deze overschrijding compenseren door de op te leggen straf te verminderen met één maand en twee weken.
Concluderend legt het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden en twee weken op, met aftrek van het door verdachte ondergane voorarrest.
Ten overvloede overweegt het hof dat de verdachte op basis van de hiervoor genoemde straf geen nadeel zal ondervinden van de gewijzigde regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om in (verdergaand) strafmatigende zin rekening te houden met deze wijziging.

Voorlopige hechtenis

Het hof overweegt ambtshalve als volgt met betrekking tot het bevel tot voorlopige hechtenis. Het tegen verdachte lopende bevel tot voorlopige hechtenis is per 16 december 2020 geschorst voor bepaalde tijd, namelijk tot aan de datum van de einduitspraak in hoger beroep. Het hof acht – mede gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest van ruim zesentwintig maanden – geen gronden en geen termen aanwezig voor het voortduren van het bevel tot voorlopige hechtenis. Het hof heft het bevel tot voorlopige hechtenis daarom op. Het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afzonderlijk geminuteerd.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]

De benadeelde partij – de vader van het overleden slachtoffer [naam slachtoffer] – heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.750,-. De vordering bestaat voor € 6.750,- uit materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 5.900,- ten gevolge van de kosten voor een grafsteen van het slachtoffer en uit een bedrag van € 850,- ten gevolge van de kosten voor vliegtickets naar Turkije voor de begrafenis van het slachtoffer. Voorts is verzocht om een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade toe te wijzen (bij wijze van immateriële schade). Tot slot is een bedrag van € 4.170,- aan proceskosten gevorderd. De vordering is door de rechtbank toegewezen tot het bedrag aan materiële schade en een deel van de proceskosten. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak ter zake van de aan verdachte ten laste gelegde levensdelicten.
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade hoofdelijk moet worden toegewezen. Voorts moeten de gevorderde proceskosten worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde affectieschade is – kort gezegd – verzocht om niet-ontvankelijkverklaring omdat er geen wettelijke grondslag bestond ten tijde van het feit.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of er causaal verband is tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte – het voorhanden hebben van het Glock-pistool die bewuste nacht – en de ten gevolge van het overlijden van [naam slachtoffer] ontstane schade. Verdachte heeft dit vuurwapen afgegeven aan [naam verdachte 4], die daarmee heeft geschoten. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat het Glock-pistool één van de wapens kan zijn geweest waarmee het dodelijke schot is gelost, doch dat dit niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld. Het hof acht gelet op die omstandigheden een causaal verband niet op voorhand afwezig en ziet geen reden om de vordering reeds om deze reden niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade constateert het hof dat de Wet affectieschade per 1 januari 2019 in werking is getreden. De overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek luidt als volgt.
Artikel 68a
- lid 1: Van het tijdstip van haar in werking treden af is de wet van toepassing, indien op dat tijdstip is voldaan aan de door de wet voor het intreden van een rechtsgevolg gestelde vereisten, tenzij uit de volgende artikelen iets anders voortvloeit.
- lid 2: Voor zover en zolang op grond van de volgende artikelen de wet niet van toepassing is, blijft het vóór haar in werking treden geldende recht van toepassing.
Artikel 69, aanhef en onder d
Wanneer de wet van toepassing wordt, heeft dat niet tot gevolg dat alsdan een vorderingsrecht ontstaat, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist, reeds voordien waren voltooid.
Het hof leidt daaruit af dat vergoeding van affectieschade slechts mogelijk is als de schadeveroorzakende gebeurtenis na inwerkingtreding van de Wet affectieschade heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer is reeds overleden in 2017. Dit betekent dat de wettelijke grondslag voor het vorderen van affectieschade ontbrak ten tijde van het ten laste gelegde feit. Het hof zal de vordering voor dit deel derhalve afwijzen.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt het hof dat uit artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat een benadeelde partij in beginsel het door haar gestelde moet bewijzen, een en ander voor zover het gestelde niet reeds uit de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793). Uit het dossier is het hof niet gebleken van enige ondersteuning voor het gevorderde aan materiële schade. Het hof heeft in dat verband kennisgenomen van de ter onderbouwing van de materiële schadeposten overgelegde nota’s. Uit de nota voor de grafsteen – die kennelijk is opgesteld in de Turkse taal en vervolgens is vertaald in het Nederlands – heeft het hof niet kunnen afleiden van welke valuta sprake is. Daarmee heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof het gestelde onvoldoende gemotiveerd.
Voorts blijkt uit de nota voor de vliegtickets en uit hetgeen daar overigens over is gesteld in de vordering en de onderbouwing daarvan, onvoldoende dat de benadeelde partij de kosten heeft gemaakt zoals die zijn opgegeven op basis van de opgegeven nota. Zo is onder meer onvoldoende duidelijk geworden of de benadeelde partij de opgegeven kosten volledig heeft gedragen en is niet duidelijk geworden waarom in de nota geen bedragen zijn opgegeven bij de benadeelde partij of zijn vrouw. Daarmee heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof het gestelde onvoldoende gemotiveerd.
Om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering op de voornoemde punten nader te onderbouwen zou de behandeling van de strafzaak in hoger beroep moeten worden geschorst. Dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de benadeelde partij voldoende tijd heeft gehad, ook na de verweren op de eerste zittingsdag van het hof, om de vordering van een nadere onderbouwing te voorzien. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten ziet het hof gelet op het voorgaande aanleiding om te bepalen dat ieder van de partijen zijn eigen kosten draagt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden en 2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 15 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Vgl. o.m. EHRM 15 december 2011, ECLI:CE:EHRM:2011:1215JUD002676605