Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
(hierna: de koop-/realisatieovereenkomst). PZD heeft zich in dat kader verplicht om een aantal bewoners van percelen grenzend aan het HKA-terrein (hierna: ‘aangrenzende bewoners’) een recht van overpad te geven zodat zij kunnen komen van en gaan naar de [adres3] (dat blijkt uit artikel 18 van deze koop-/realisatieovereenkomst). PZD heeft daarom aan de aangrenzende bewoners in 2016 voorgesteld om aan ieder van hen een stuk grond (dat zij reeds in gebruik hadden genomen) om niet over te dragen en gelijktijdig een erfdienstbaarheid te vestigen. Namelijk een recht van overpad (hierna: het recht van overpad) ten gunste van deze aangrenzende bewoners over een strook grond achter de tuinen van deze aangrenzende bewoners over het HKA-terrein, op voorwaarde dat de bewoners zelf de kadasterkosten en overdrachtskosten betalen. [appellante] is eigenaar van een pand dat grenst aan het HKA-terrein. Ook zij had een stuk grond in gebruik genomen voor een terras bij haar pand (hierna: de strook). Op [appellante] na is het bovenstaande ten aanzien van deze aangrenzende bewoners ook gerealiseerd. Inmiddels is het perceel ten laste waarvan het recht van overpad ten behoeve van [appellante] gevestigd moet worden volledig in mandelig eigendom bij de kopers van het door PZD herontwikkelde HKA-terrein.
tegelijkertijdeen recht van overpad te vestigen. Volgens PZD waren het leveren van de strook en het vestigen van het recht van overpad onlosmakelijk met elkaar verbonden. Volgens [appellante] bestond een dergelijke ‘package-deal’ niet en heeft PZD ook geen belang bij het vestigen van een recht van overpad. [appellante] beroept zich daarbij onder andere op een e-mail van 23 september 2020 van PZD aan de advocaat van [appellante] , waarin het volgende staat:
koop-/realisatieovereenkomst. Uit artikel 18van die overeenkomst volgt dat PZD zich heeft verplicht om voor alle aangrenzende bewoners een recht van overpad te vestigen. In dat artikel staat:
koop-/realisatieovereenkomst. Het hof volgt PZD in haar standpunt dat het loskoppelen van de levering van de grond van het vestigen van het recht van overpad, haar mogelijkheid om haar verplichting tegenover de gemeente na te komen waarschijnlijk zal bemoeilijken. Daarnaast kan het PZD niet worden verweten dat [appellante] zelf eerdere voorstellen van PZD heeft afgewezen en dat de omstandigheden gedurende de afgelopen jaren zijn gewijzigd waaronder de omstandigheden dat instemming van alle mandelige eigenaren nodig is voor de vestiging van het recht van overpad en de verslechtering van de verstandhouding tussen de mandelige eigenaren en [appellante] . Dit alles bij elkaar opgeteld leidt tot de slotsom dat het belang van PZD bij het afwijzen van de vordering zwaarder weegt dan het belang van [appellante] bij toewijzing ervan. Daarom kan ook de derde grief die [appellante] heeft aangevoerd niet slagen.