ECLI:NL:GHARL:2021:10650

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
21-006696-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident op de A7 met vrijspraak poging tot moord en veroordeling poging tot doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot moord, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van dit primair ten laste gelegde feit. In plaats daarvan is de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en opgelegd een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van voorarrest.

De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 17 januari 2019 op de A7, waarbij de verdachte met een vuurwapen vanuit een rijdende auto op twee personen heeft geschoten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en een andere bewijsbeslissing genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbedachten rade, waardoor de verdachte van poging tot moord is vrijgesproken.

De verklaringen van de aangevers, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], zijn door het hof als betrouwbaar aangemerkt, ondanks enkele inconsistenties. Het hof heeft ook steunbewijs gevonden in forensisch onderzoek, waaronder het aantreffen van kogelhulzen en schotresten in de auto van de verdachte. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige normschending door met een vuurwapen op de aangevers te schieten, wat heeft geleid tot de opgelegde straf. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 4.000,- aan beide benadeelde partijen voor immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006696-19
Uitspraak d.d.: 17 november 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2019 met parketnummer 18-830014-19 in de strafzaak tegen

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
thans verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 juni 2020, 23 april 2021 en 3 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde (poging tot doodslag, meermalen gepleegd) tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest. Ook heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake het primair tenlastegelegde - poging tot moord, meermalen gepleegd - tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen, met verwijzing naar de burgerlijke rechter.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, strafoplegging en beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 januari 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in de provincie Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, -in een personenauto (zwarte Ford Fiesta) naast, althans in de directe nabijheid van de door die [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto is gaan rijden en/of vervolgens -met een pistool, althans een vuurwapen, een of meer kogels heeft afgevuurd op de door die [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto en/of zijn bijrijder [benadeelde partij 2] en/of -waarbij een achterportier en/of een bumper van die personenauto zijn geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 januari 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] althans in de provincie Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet -in een personenauto (zwarte Ford Fiesta) naast, althans in de directe nabijheid van de door die [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto is gaan rijden en/of vervolgens -met een pistool, althans een vuurwapen, een of meer kogels heeft afgevuurd op de door die [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto en/of zijn bijrijder [benadeelde partij 2] en/of -waarbij een achterportier en/of een bumper van die personenauto zijn geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 januari 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] althans in de provincie Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer perso(o)n(en), (te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet -in een personenauto (zwarte Ford Fiesta) naast, althans in de directe nabijheid van de door die [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto is gaan rijden en/of vervolgens -met een pistool, althans een vuurwapen, een of meer kogels heeft afgevuurd op de door die [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto en/of zijn bijrijder [benadeelde partij 2] en/of -waarbij een achterportier en/of een bumper van die personenauto zijn geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte heeft ontkend de schutter te zijn geweest en dat de verklaringen van beide aangevers onbetrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Ook heeft de raadsman een alternatief scenario aangedragen dat erop neerkomt dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte de schutter is geweest.
Bewijsmiddelen
1. De door verdachte ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik reed op 17 januari 2019 in een gehuurde zwarte Ford Fiesta op de A7. Ik was
in de buurt van het Hoendiep in Groningen en ben toen in de richting van tankstation de
Dikke Linde gereden. Op een gegeven moment kwam ik links naast de broers [benadeelde partij 1] en
[benadeelde partij 2] te rijden. Ik zat alleen in de auto en blijf dan ook bij de verklaring die ik bij de politie heb afgelegd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23
januari 2019, opgenomen op pagina 196 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van verdachte:
V: Je bent aangehouden ter zake een poging doodslag cq moord welke heeft plaatsgevonden in de nacht van woensdag 16 januari 2019 op donderdag 17 januari 2019. Wat kun je hierover vertellen?
(…)
Ik kreeg een telefoontje van mijn broertje. Hij had problemen met onze aartsrivalen. (…) Hij belt mij in paniek dat ze hem achtervolgen. Mijn broer was via de Euroborg gegaan om op de A7 te komen. (…) Ik hoorde toen dat mijn broer zei dat ze hem wilden klemrijden. Dit was op het moment dat je samen komt op de A7. (…) Ik kwam op een gegeven moment bij ze. (…) Op een gegeven moment reed ik links naast ze.
V: Wie is je broertje
A: Hij is mijn jongste broertje. Hij reed in een witte auto.
(…)
V: Je broertje belt je in paniek? Over Turken Wie zijn dit?
A: [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Dit zijn broertjes.
(…)
V: In welke auto reed jij op donderdag 17 januari 2019?
A: In de Ford Fiesta.
(…)
V: Weet je de kleur van de Ford?
A: Deze is zwart.
(…)
V: Wie waren er nog meer bij?
A: Ik zat alleen in de auto.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 123 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019014947 d.d. 26 maart 2019, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 1] :
Op donderdag 17 januari 2019 reed ik in een auto met kenteken [kentekennummer] . Mijn broer [benadeelde partij 2]
was op dat moment bij mij en zat naast mij. We kwamen langs tankstation de Dikke Linde in [plaats] . Daar zag ik dat er achter ons ook een auto reed. De auto kwam links naast mij
rijden. Ik zag [verdachte ] (fonetisch; het hof begrijpt telkens: verdachte) in de auto zitten. Op het moment dat ik [verdachte ] z zitten, zag ik ook een wapen. Ik zag dat [verdachte ] het wapen in zijn rechterhand had. Ik heb ongeveer vijf (5) schoten gehoord. Ik voelde dat de auto geraakt werd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21
januari 2019, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [benadeelde partij 1] :
Op 17 januari 2019 heb ik aangifte gedaan. Ik heb toen in de aangifte verklaard dat ik de
schutter herkende als zijnde [verdachte ] (fon).
Opmerking verbalisanten: Wij toonden [benadeelde partij 1]
een politiefoto vervaardigd op 12-07-2017 met de afbeelding van [verdachte ] , [geboortedatum] ,
De foto die u mij net toont daarvan herken ik de afbeelding als de man die in de nacht van
16 op 17 januari 2019 op mij heeft geschoten. Het is de man waarover ik in mijn aangifte
sprak. Ik herken hem voor honderdduizend procent.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 24
januari 2019, opgenomen op pagina 132 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [benadeelde partij 2] :
Op donderdag 17 januari 2019 tussen 00.00 en 01.50 uur, reed ik als bijrijder samen met
mijn broer [benadeelde partij 1] in een personenauto over de rijksweg A7. Op een gegeven moment werden we door een zwarte auto ingehaald. Dit was op de A7 in de buurt van tankstation de Dikke Linde. Toen de zwarte auto bezig was met inhalen zag ik [verdachte ] (fon.) in de zwarte auto. Ik keek toen naar deze auto en zag dat [verdachte ] (fon.) met zijn rechterhand in onze richting wees. Ik hoorde toen vijf of zes knallen. Tegelijkertijd zag ik lichtflitsen of vuur bij zijn rechterhand. Ik heb ook gezien dat het rechterraam was geopend. Ik heb absoluut gezien dat [verdachte ] (fon.) degene was die op ons schoot.
Opmerking verbalisanten, wij toonden aangever politiefoto‘s. Bijlage 1 met afbeelding van
[verdachte ] . Aangever verklaarde hierna onmiddellijk:Op bijlage 1 herken ik als [verdachte ] (fon.) de man waarover ik praat en die op ons heeft geschoten.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 91 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019014947 d.d. 26 maart 2019, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 17 januari 2019 was ik samen met [naam] bij de McDonalds in Groningen. Op een gegeven moment zagen wij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] langs rijden.
Op de A7 zag ik wederom de witte Jeep en de grijze auto rijden. Ik zag dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] achter beide auto’s reden. Ik zag dat alle 3 de voertuigen aan het slingeren waren. Ze reden erg wild, ik had het idee dat ze elkaar aan het afsnijden waren. Dit was nabij tankstation De Dikke Linde. Ik reed ongeveer 100 meter achter de drie voertuigen. Ik belde [benadeelde partij 1] omdat ik het verdacht vond dat de jeep zulk raar gedrag vertoonde. Op een gegeven moment zag ik een aantal flitsen/vonkjes uit de grijze auto komen. Ik zag dat de auto van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] direct remde. Ik hoorde door de telefoon dat [benadeelde partij 2] zei dat hij werd beschoten door een persoon uit de grijze auto.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 4 juli 2019, als losse bijlage toegevoegd aan het dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik blijf bij mijn eerdere verklaring die ik heb afgelegd bij de politie. (…) Op de snelweg heb ik niet kunnen zijn hoeveel mensen er toen in deze auto zaten. De drie auto’s reden naast elkaar. Ik zag flitsen uit de ene auto vandaan komen. Er werd geremd; het ging allemaal heel snel. Het was een abnormale situatie.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte [broer verdachte] d.d. 5 februari 2019, opgenomen op pagina 266 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [broer verdachte] :
V: In welk voertuig zat je op dat moment?
A: In een witte auto. (..)
Ik ben de snelweg A7 opgereden in de richting van Hoogezand/Zuidbroek. Toen zag ik dat de [benadeelde partijen] al op de snelweg zaten.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari
2019, opgenomen op pagina 31-32 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van
verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 17 januari 2020 omstreeks 13.20 uur bevond ik mij op de snelweg A7 ter hoogte van hectometerpaal 210.0, rechts. Het was mij bekend dat er aangifte is gedaan van een poging doodslag. De aangever heeft daarbij verklaard dat toen hij over de A7, rechts, reed, er zo 5 keer op zijn auto is geschoten door een inzittende van een andere auto. Het zou ter hoogte of voorbij benzinestation “De Dikke Linde” zijn gebeurd (hectometer 210.0 rechts A7). Toen ik ter hoogte van voornoemde plek over de snelweg reed, zag ik dat een andere auto kennelijk over een huls reed waardoor de huls vlak voor mijn auto omhoog sprong richting de vluchtstrook. Hierdoor kon ik goed zien dat het een kogelhuls was, kleur koper. Aan de bestuurder en een andere medewerker van een werkauto heb ik gevraagd wanneer zij ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 210.0 rechts kogelhulzen vinden, of ze dan de politie wilden bellen. Nadat ik een rondje had gereden, zag ik voornoemde werkauto stilstaan ter hoogte van hectometerpaal 210.0 rechts. Het bleek dat de medewerker van de werkauto voor hun werkauto uit is gaan lopen en de hulzen heeft aangetroffen. Twee hulzen lagen ongeveer 5 meter voorbij Hectometer 210.0 en de andere 2 ongeveer 2 meter verderop.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 17 januari 2019, opgenomen op pagina 167 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 17 januari 2019 werd door ons een Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] onderzocht. In het linker achterportier werd door ons aan de buitenzijde een beschadiging aangetroffen. Dit betrof een inschot. Deze beschadiging zat op 78 cm van de grond gemeten. Aan de binnenzijde van het voertuig werd een uitschot aangetroffen. Deze beschadiging zat op 77 cm vanaf de grond gemeten. Deze twee beschadigingen vormen samen een doorschot door het linker achterportier. Aan de binnenzijde van de rechter achterportier werd een beschadiging aan de plastic deurbekleding aangetroffen. De deurbekleding aan de onderzijde is losgemaakt. Hierop werd een projectiel in de ruimte tussen de buitenzijde deur en deurkleding aangetroffen. Dit projectiel werd door mij, [verbalisant 3] , veiliggesteld en voorzien van SIN AALS7026NL.
11. Een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 22 januari 2019, registratienummer PLO100-2019014947-25, opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende zakelijk weergegeven:
De vier koperkleurige hulzen zijn aangetroffen op de A7, rechts, ter hoogte van hectometerpaal 210.0 [plaats] , binnen de gemeente [gemeente] , op de vluchtstrook – enkele meters van elkaar af – zijn inbeslaggenomen.
12. Een deskundigenrapport munitieonderzoek afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer
2019.01.22.163, d.d. 25 februari 2019, als losse bijlage toegevoegd aan voornoemd dossier, opgemaakt door W. Kerkhof, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
(..)
Conclusie
Vraag 1
Hulzen
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen. De sterkte van deze aanwijzingen wordt hieronder verder toegelicht.
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen de vier hulzen [..], kaliber 7,65 mm Browning, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn
minimaal zeer veel waarschijnlijker [1] wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
(..)
Vraag 2
De hulzen [..] zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zasatav Model M70. De afvuursporen in de kogel [AALS7026NL] passen eveneens bij dit vuurwapen.
13. Een kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 22 januari 2019, registratienummer PLO100-2019014947-3 1, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 22 januari 2019 is onder [verdachte ] een Ford Fiesta kleur zwart
kenteken [kentekennummer] inbeslaggenomen.
14. Een deskundigenrapport aanvullend schotrestenonderzoek afkomstig van het Nederlands
Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer
2019.01.22.163, d.d. 20 mei 2019, als losse bijlage toegevoegd aan voornoemd dossier, opgemaakt door ing. R.C. Roepnarain, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
In de zaak met politieregistratie PL0100-2019014947-36 is een auto in beslaggenomen onderverdachte, met kenteken [kentekennummer] . Op 25 april 2019 is van R.A. Knevelbaard van de
forensische opsporing informatie over de bemonsteringen van het voertuig ontvangen. Met
de stubs uit de onderzoeksset schiethanden zijn de bijrijdersdeur en de binnenzijde van het dak van de auto bemonsterd. Hierbij zijn de volgende bemonsteringen uitgevoerd:
- bijrijdersdeur onderkant raamopening;
- bijrijdersdeur bovenzijde en zijkanten raamopening;
- dakhemel tegen bijrijdersstoel aan;
- dakhemel boven bijrijdersstoel.
Resultaten
Op de onderzochte stubs zijn met de elektronenmicroscoop verschillende anorganische deeltjes aangetroffen. In tabel 2 zijn de deeltjes opgenomen die op basis van hun morfologie en elementsamenstelling in aanmerking komen voor schotresten.
Tabel 2 Overzicht van categorie A en B deeltjes die zijn aangetroffen op de onderzochte stubs van de onderzoeksset schiethanden

Locatie bemonstering Elementsamenstelling Aantal Categorie

dakhemel boven bijrijdersstoel PbBaSb 1 A
PbSb 1 B
PbBa 1 B
Pb 6 B
Sb 11 B
Sr 1 B
dakhemel tegen bijrijdersstoel PbBaSb 1 A
PbSb 1 B
Pb 16 B
Sb 7 B
ZnTi 5 B
Sr 4 B
bijrijdersdeur bovenzijde en BaSb 1 B
zijkant deuropening PbBa 1 B
Pb 4 B
Bijrijdersstoel onderkant PbBa 1 B
raamopening Pb 10 B
Ba 1 B
Sb 4 B
Conclusie
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de
onderzoeksset schiethanden waarmee delen van een voertuig zijn bemonsterd, zijn
zeer veel
waarschijnlijker [2] wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is, waarbij:
Hypothese 1: Op de bemonsteringen van het voertuig zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van het voertuig zijn géén schotresten aanwezig.
Bewijsoverwegingen
Aanleiding
Op 17 januari 2019 hebben [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) en [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) melding gemaakt van een schietincident op de A7, waarvan zij later ook aangifte hebben gedaan. Dat er een schietincident heeft plaatsgevonden volgt niet alleen uit de verklaringen van beide aangevers, maar ook uit technisch bewijs. Nabij de locatie van het schietincident zijn langs de Rijksweg A7 vier kogelhulzen aangetroffen. In de auto van aangevers bleken een doorschot in het linker achterportier en een beschadiging aan de plastic deurbekleding aan de binnenzijde van het rechter achterportier zichtbaar. In die deurbekleding is een projectiel aangetroffen.
Uit de stukken komt naar voren dat er voorafgaand aan dit incident kennelijk een verbale confrontatie had plaatsgevonden op het Sontplein in Groningen, waarbij [broer verdachte] - een jongere broer van verdachte – (hierna: [broer verdachte] ) en beide aangevers betrokken waren. [broer verdachte] is vervolgens in een wit voertuig van het plein weggereden en beide aangevers zijn in een Volkswagen Golf weggereden. [benadeelde partij 1] zat daarin als bestuurder en [benadeelde partij 2] zat op de bijrijdersstoel. Zij zijn elkaar opnieuw tegengekomen terwijl zij op de A7 reden. [3] Ondertussen is er telefonisch contact gelegd tussen [broer verdachte] en verdachte, waarna ook verdachte in een door hem gehuurde, zwarte Ford Fiesta naar de A7 is gereden en zich daar bij hen heeft gevoegd. Beide aangevers hebben verklaard dat verdachte degene is geweest die vervolgens op hen heeft geschoten.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers
Het dossier bevat meerdere verklaringen van beide aangevers en een weergave van de gesprekken die [benadeelde partij 2] op 17 januari 2019 met de Meldkamer Noord-Nederland heeft gevoerd. Beide aangevers hebben in hun aangiften verdachte aangewezen als de persoon die op hen heeft geschoten. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat deze verklaringen - ook met betrekking tot de vraag wie de schutter is geweest - zodanige inconsistenties en incongruenties bevatten, dat deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te gebruiken.
Het hof constateert met de raadsman dat uit voormelde verklaringen onduidelijkheden en tegenstrijdigheden zijn op te tekenen waar het gaat om de vraag wat zich voorafgaand aan het schietincident precies heeft voorgedaan op het Sontplein. Voor de beoordeling van de tenlastelegging acht het hof deze voorgeschiedenis echter van ondergeschikt belang en maakt dit niet zonder meer dat deze verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht met betrekking tot het antwoord op de vraag wie de schutter is geweest. De raadsman heeft erop gewezen dat [benadeelde partij 2] in zijn gesprekken met de meldkamer [4] en [benadeelde partij 1] in zijn eerste contact met de politie op een parkeerplaats in Hoogezand [5] in meervoudsvorm hebben gesproken en dat zij hebben verklaard dat er twee personen in de Seat
(het hof begrijpt: de Ford Fiesta waarin verdachte zat)zaten. [benadeelde partij 1] heeft ter plaatse verteld dat er is geschoten vanuit de witte Opel. Het hof constateert ook hier met de raadsman dat deze verklaringen afwijken van de verklaringen die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] later die nacht en in de vroege ochtend in hun aangiften en in hun getuigenverklaringen hebben afgelegd. Naar het oordeel van het hof zijn deze initiële verklaringen echter goed verklaarbaar vanuit de chaotische situatie die zich zeer kort daarvoor had voorgedaan in de nachtelijke uren met twee andere auto’s op de snelweg en gelet op de gemoedstoestand waarin beide aangevers zich tijdens en kort na het schietincident bevonden. Door verbalisant Van der Deen is opgetekend dat [benadeelde partij 2] tijdens de meldkamergesprekken chaotisch, gehaast en met opgewonden stem praatte. Dat in een dergelijke situatie aanvankelijk in meervoud wordt gesproken “zij schieten op ons” en dat het betrokkenen niet direct helder voor ogen stond hoeveel inzittenden er in welke auto zaten en uit welk voertuig de kogels kwamen, wekt bij het hof niet zodanige verbazing dat de later daarvan afwijkende aangiften als onbetrouwbaar zouden moeten worden aangemerkt. In hun aangiften, die in dezelfde nacht op het politiebureau zijn gedaan, hebben beide aangevers ondubbelzinnig verklaard dat zij verdachte hebben herkend als degene die op hen heeft geschoten. Dat er ten tijde van het opnemen van de aangiften sprake is geweest van een gezamenlijk geconstrueerd verhaal (collaborative storytelling), is noch gebleken noch aannemelijk geworden, nu de aangiften zodanige onderlinge verschillen bevatten dat van afstemming bezwaarlijk kan worden gesproken. De enkele omstandigheid dat beide aangevers mogelijk de gelegenheid hebben gehad om voordien met elkaar te spreken, doet daaraan niet af.
Bij het oordeel over de betrouwbaarheid van de aangiften van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft het hof verder betrokken dat deze verklaringen met betrekking tot het antwoord op de vraag wie de schutter is geweest steun vinden in de hierna te bespreken bewijsmiddelen. Alles overziend acht het hof de aangiften van beide aangevers voldoende betrouwbaar, zodat de daarin afgelegde verklaringen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Steunbewijs
De verklaringen van aangevers vinden in de eerste plaats steun in de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het de rechtbank van 3 december 2019, inhoudende dat hij op 17 januari 2019 alleen in een Ford Fiesta op de A7 nabij benzinestation “De Dikke Linde” links naast de personenauto met daarin beide aangevers heeft gereden.
De verklaringen van aangevers vinden voorts steun in de verklaringen van getuige [getuige] , die ten tijde van het schietincident ongeveer honderd meter achter verdachte en beide aangevers reed en telefonisch contact met [benadeelde partij 1] had. [getuige] heeft kort na het incident verklaard dat hij lichtflitsen heeft waargenomen vanuit de grijze auto, dat het voertuig met daarin [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] direct daarop afremde en dat hij [benadeelde partij 2] door de telefoon hoorde zeggen dat hij beschoten werd. Het hof leidt uit de verklaringen van verdachte en beide aangevers af dat de door [getuige] als grijs aangeduide auto de door verdachte bestuurde zwarte Ford Fiesta moet zijn geweest, nu getuige de auto van aangevers kende en het betrokken voertuig waar de jongere broer van verdachte in reed een goed te onderscheiden witte kleur had. [getuige] maakt in zijn verklaring ook een duidelijk onderscheid tussen de drie verschillende auto’s die hij heeft waargenomen en benoemd. [getuige] heeft enkele maanden later in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 4 juli 2019 zijn eerder afgelegde verklaring bevestigd en bij die gelegenheid expliciet herhaald dat hij flitsen heeft waargenomen. Het hof heeft, gezien de consistentie op dit punt, geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van zijn eerste verklaring te twijfelen. Dat [getuige] in een handgeschreven verklaring van 7 januari 2020 op zijn eerder afgelegde verklaring is teruggekomen en dit ter terechtzitting van het hof als getuige heeft herhaald, kan aan dat oordeel niet afdoen. Daarbij heeft het hof betrokken dat [getuige] laatstgenoemde handgeschreven verklaring pas heeft opgetekend nadat het vonnis in eerste aanleg was gewezen en dat het vermeende gevolg van zijn eerdere verklaringen een grote rol heeft gespeeld bij de wijziging van zijn verklaring, hetgeen de betrouwbaarheid van deze laatste verklaring niet ten goede komt.
Verdere steun voor de verklaringen van aangevers is te vinden in onderzoek naar bemonsteringen die zijn genomen in het voertuig dat op 22 januari 2019 onder verdachte in beslag is genomen. Op vier locaties nabij de bijrijdersstoel zijn deeltjes aangetroffen waarvan de aanwezigheid zeer veel waarschijnlijker is wanneer er schotresten aanwezig waren dan wanneer er geen schotresten aanwezig waren. Het hof stelt op basis van deze bevindingen van het NFI vast dat in dit voertuig schotresten zijn aangetroffen.
Ten slotte vinden de verklaringen van aangevers, inhoudende dat er meerdere malen is geschoten ook steun in technisch onderzoek. Het hof overweegt in dit verband dat uit de bevindingen van het NFI blijkt dat de vier kogelhulzen die nabij de locatie van het schietincident langs de Rijksweg A7 zijn aangetroffen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65 mm Browning, merk Crvena Zasatav Model M70. Voorts blijkt uit de bevindingen van het NFI dat de afvuursporen van de kogel die in het rechterachterportier van de Volkswagen Golf van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] is aangetroffen eveneens passen bij dit vuurwapen.
Alternatief scenario
De raadsman van verdachte heeft als alternatief scenario geopperd dat er mogelijk een tweede inzittende bij verdachte in de auto heeft gezeten en dat deze persoon de schoten heeft gelost. Het hof constateert dat verdachte reeds in zijn eerste verklaring bij de politie op 23 januari 2019 ondubbelzinnig heeft verklaard dat hij ten tijde van het incident alleen in de auto zat en dat hij dit ter terechtzitting in eerste aanleg heeft herhaald. Dat verdachte zich ter terechtzitting van het hof van 3 november 2021 op de vraag of er iemand anders bij hem in de auto zat op zijn zwijgrecht heeft beroepen, kan geenszins als onderbouwing van het door de raadsman geschetste scenario worden beschouwd. Nu het dossier voor dit scenario ook overigens geen concrete aanwijzingen bevat, acht het hof dit scenario volstrekt onaannemelijk. Voor zover is betoogd dat er niet vanaf de bestuurdersstoel kan zijn geschoten, omdat er in dat geval hulzen in het voertuig van verdachte hadden moeten zijn achtergebleven, wordt deze stelling door het hof verworpen. Aan de omstandigheid dat er geen hulzen in het voertuig zijn aangetroffen komt naar het oordeel van het hof geen bijzondere betekenis toe, nu het voertuig van verdachte pas vijf dagen na het schietincident, op 22 januari 2019, in beslag is genomen en is onderzocht. Derhalve is er tussentijds ruimschoots gelegenheid geweest om eventueel achtergebleven hulzen uit het voertuig te verwijderen.
Op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte op 17 januari 2019 op de A7 ter hoogte van [plaats] in een zwarte Ford Fiesta naast de door [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto is gaan rijden en dat hij vervolgens met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op [benadeelde partij 1] en zijn bijrijder [benadeelde partij 2] , waarbij het linker achterportier van die personenauto is geraakt.
Opzet
Het hof dient de vraag te beantwoorden hoe verdachtes handelingen juridisch moeten worden gekwalificeerd. Om tot een bewezenverklaring van poging tot moord of poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het van het leven beroven van de aangevers.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden en hij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Of in een concreet geval kan worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van verdachte geen inzicht geven over wat er tijdens de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Dat houdt in dit geval in dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte.
Door in een rijdende auto op de snelweg met een vuurwapen vanuit een rijdende auto kogels af te vuren op [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] die zich eveneens in een rijdende auto bevonden, waarbij één van de kogels de auto waarin zij reden daadwerkelijk heeft geraakt in het linker achterportier ter hoogte van en op korte afstand achter de bestuurdersstoel waar [benadeelde partij 1] zat, heeft verdachte een aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat hij één van hen of beiden zou treffen en dat zij als gevolg daarvan zouden komen te overlijden. Het afvuren van meerdere kogels op beide aangevers is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op dit gevolg dat het, nu van contra-indicaties niet is gebleken, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Het hof acht daarom bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om beide aangevers van het leven te beroven. Door het afvuren van kogels heeft verdachte tevens een begin van uitvoering van dat misdrijf gemaakt.
Voorbedachten rade
Voor bewezenverklaring van poging tot moord moet voorts kunnen worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het dossier niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte voorafgaand aan het schietincident van plan was om (te proberen) beide aangevers van het leven te beroven. De enkele omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan het schietincident gedurende tenminste enige tijd een vuurwapen in zijn auto aanwezig heeft gehad is daarvoor onvoldoende. Op grond van de stukken kan slechts worden vastgesteld dat verdachte op enig moment een vuurwapen ter hand heeft genomen en dat hij vervolgens daarmee gericht heeft geschoten, zodat tussen het besluit en de daadwerkelijke uitvoering daarvan mogelijk een zeer korte tijdspanne heeft bestaan. Het hof acht dit, evenals de advocaat-generaal en de raadsman, onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en zal verdachte dan ook vrijspreken van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’.
Op grond van het hiervoor overwogene acht het hof - geheel in lijn met hetgeen hieromtrent door de advocaat-generaal en de verdediging naar voren is gebracht - het primair ten laste
gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het hof acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 17 januari 2019 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] van het leven te beroven, met dat opzet
- in een personenauto (zwarte Ford Fiesta) naast, de door die [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto is gaan rijden en vervolgens
- met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op de door die [benadeelde partij 1] bestuurde personenauto en zijn bijrijder [benadeelde partij 2] en
- waarbij een achterportier van die personenauto is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op twee personen door op de Rijksweg A7 vanuit een rijdend voertuig meerdere kogels op hen af te vuren. Het is slechts aan buiten de verdachte liggende omstandigheden te danken dat de slachtoffers niet - dodelijk - zijn getroffen. Het hof neemt het verdachte voorts bijzonder kwalijk dat hij heeft gemeend een kennelijk eerder ontstane ruzie tussen zijn broer en de slachtoffers te moeten oplossen door het gebruik van een vuurwapen alsmede de kennelijke lichtvaardigheid waarmee hij daarbij op de openbare weg een vuurwapen ter hand heeft genomen. Iedere vorm van eigenrichting en daarmee ook het onderhavige schietincident is binnen de Nederlandse samenleving en rechtsorde volstrekt onacceptabel. Op ernstige feiten als de onderhavige kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 september 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. De overige feiten op zijn documentatie zijn van andere aard en zullen daarom in de onderhavige zaak niet ten nadele van verdachte worden meegewogen.
Voorts heeft het hof gelet op over de verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen van 26 september 2019 en 20 januari 2021. Daaruit komt kortgezegd naar voren dat verdachte vanaf ongeveer zijn vijftiende jaar wel grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond, maar dat hij in het contact met de reclassering rustig en vriendelijk overkomt en voor rede vatbaar lijkt. De reclassering uit enerzijds zorgen over de afwezigheid van een diploma, werk en een structureel inkomen, maar ziet anderzijds als positieve factoren dat verdachte beschikt over zelfreflecterend vermogen en bovengemiddelde verstandelijke vermogens. Het hof ziet, evenals de reclassering, in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding voor het opleggen van forensische interventies of reclasseringsbemoeienis.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op rechterlijke uitspraken die met het onderhavige geval min of meer vergelijkbaar zijn en op de door de raadsman aangehaalde uitspraken. Het hof is van oordeel dat de omstandigheden in de onderhavige zaak, waarin meerdere kogels zijn afgevuurd op twee personen vanuit een rijdende auto op de snelweg, een zwaardere straf rechtvaardigen dan in de door de raadsman aangedragen voorbeelden is opgelegd. Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is gesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van een aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106 sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof stelt voorop dat degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon in beginsel met concrete gegevens moeten onderbouwen. In de rechtspraak is echter aanvaard dat van 'aantasting in de persoon op andere wijze' niet alleen sprake is indien geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld, maar ook indien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen.
Er is in casu sprake geweest van een zeer ernstige normschending. Uit de ter onderbouwing van de vordering overgelegde stukken is voldoende gebleken dat de benadeelde partij een
posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte en dat hij zodoende rechtstreeks schade heeft geleden. De omvang van deze schade zal door het hof worden geschat op € 4.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is gesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van een aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106 sub b, van het BW. Het hof stelt voorop dat degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon in beginsel met concrete gegevens moeten onderbouwen. In de rechtspraak is echter aanvaard dat van 'aantasting in de persoon op andere wijze' niet alleen sprake is indien geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld, maar ook indien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen.
Er is in casu sprake geweest van een zeer ernstige normschending. Uit de ter onderbouwing van de vordering overgelegde stukken is voldoende gebleken dat de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte en dat hij zodoende rechtstreeks schade heeft geleden. De omvang van deze schade zal door het hof worden geschat op € 4.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 januari 2019.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost en R.H.D. de Roo, MSc, griffiers,
en op 17 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Buiten staat
Mrs. Wemes en Elzinga zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zeer veel waarschijnlijker > Ordegrootte bewijskracht: 10.000-1.000.000 (bron: tabel pagina 8 van onderhavig NFI-rapport).
2.Zeer veel waarschijnlijker > Ordegrootte bewijskracht: 10.000-1.000.000 (bron: tabel pagina 7 van onderhavig NFI-rapport).
3.Proces-verbaal verhoor [broer verdachte] , p.264-270, processen-verbaal aangifte [benadeelde partij 1] , p.123 ev. en [benadeelde partij 2] , p.132 e.v. van voornoemd dossier.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p.61-63 van voornoemd dossier.
5.Processen-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk p. 25-26. respectievelijk p.27-28 van voornoemd dossier.