In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de eerdere beschikkingen van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De vader betoogde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in strijd met de wet was, omdat er geen rechtsgeldige ondertoezichtstelling zou zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig waren en dat de argumenten van de vader niet opgingen, aangezien hij alleen in hoger beroep was gekomen tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en niet tegen de ondertoezichtstelling.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds 2018 bij pleegouders woont, gebaat is bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoeding. De ouders zijn gescheiden en kunnen niet adequaat voor de minderjarige zorgen. De moeder heeft zich neergelegd bij de situatie en de vader is niet in staat om de opvoedingsbehoeften van de minderjarige te vervullen. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 24 november 2021. Het hof heeft ook het verzoek van de vader om een contra-expertise afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met het belang van de minderjarige.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit en de emotionele veiligheid van de minderjarige, die in zijn pleeggezin goed functioneert. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige situatie in het belang van de minderjarige is en dat terugplaatsing bij de vader niet aan de orde is.