In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot verwijzing naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vader, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder over hun minderjarige kind te schorsen en om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De moeder, verweerster in hoger beroep, was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2018, over wie de ouders sinds 15 augustus 2019 gezamenlijk het gezag uitoefenen. De moeder en de minderjarige zijn vermoedelijk in april 2019 geëmigreerd naar de Bahama's, en de vader heeft sindsdien geen contact meer gehad met hen.
De vader had in eerste aanleg een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen, maar de kinderrechter verklaarde zich onbevoegd. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 werd het verzoek van de advocaat van de moeder, mr. Loonstein, om de zaak te verwijzen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, afgewezen. Het hof oordeelde dat de wetgever geen bevoegdheid tot verwijzing heeft gegeven in hoger beroep en dat het belang van de minderjarige niet voldoende onderbouwd was om van deze wettelijke bepaling af te wijken.
Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden en partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata op te geven. De beslissing om het verzoek tot verwijzing af te wijzen, werd genomen met het oog op proceseconomische redenen en de wens om alle zaken samen te behandelen. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.