ECLI:NL:GHARL:2021:10705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
200.299.995/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijzing naar hof Den Bosch afgewezen in gezagskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot verwijzing naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vader, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder over hun minderjarige kind te schorsen en om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De moeder, verweerster in hoger beroep, was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2018, over wie de ouders sinds 15 augustus 2019 gezamenlijk het gezag uitoefenen. De moeder en de minderjarige zijn vermoedelijk in april 2019 geëmigreerd naar de Bahama's, en de vader heeft sindsdien geen contact meer gehad met hen.

De vader had in eerste aanleg een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen, maar de kinderrechter verklaarde zich onbevoegd. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 werd het verzoek van de advocaat van de moeder, mr. Loonstein, om de zaak te verwijzen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, afgewezen. Het hof oordeelde dat de wetgever geen bevoegdheid tot verwijzing heeft gegeven in hoger beroep en dat het belang van de minderjarige niet voldoende onderbouwd was om van deze wettelijke bepaling af te wijken.

Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden en partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata op te geven. De beslissing om het verzoek tot verwijzing af te wijzen, werd genomen met het oog op proceseconomische redenen en de wens om alle zaken samen te behandelen. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.995
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 510181)
beschikking van 18 november 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden,
en
[verweerster],
adres onbekend,
verder te noemen: de moeder,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: SAVE.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 juli 2021;
- een e-mailbericht van mr. Loonstein van 7 oktober 2021 met productie;
- een journaalbericht van mr. Weermeijer-Patist van 15 oktober 2021;
- een journaalbericht van mr. Loonstein van 14 oktober 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Loonstein van 18 oktober 2021 met een verzoek tot verwijzing
van de zaak naar het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 oktober 2021 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van de zaken die bij het hof zijn geregistreerd onder de nummers 200.298.431-01 en 200.298.431-02.
Aanwezig via een (beeld)belverbinding waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw [naam1] namens SAVE.
Aanwezig in de zaal waren:
- de advocaat van de moeder;
- [naam2] namens de raad voor de kinderbescherming.
De moeder was niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 (verder: [de minderjarige] ), over wie de ouders met ingang van 15 augustus 2019 gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] en de moeder zijn blijkens de gemeentelijke basisadministratie op 11 april 2019 geëmigreerd. Alhoewel in de gemeentelijke basisadministratie staat dat zij op de Bahama’s verblijft, is de vader tot op heden niet bekend met het verblijfadres van [de minderjarige] . De moeder en [de minderjarige] hebben Nederland vermoedelijk verlaten op een moment gelegen tussen 16 maart 2019 en 11 april 2019.
3.2
[de minderjarige] is met ingang van 1 april 2019 onder toezicht gesteld van SAVE, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd bij beschikking van 7 augustus 2020, tot 18 juli 2021. De beschikking over de verlenging van de ondertoezichtstelling is door dit hof bekrachtigd.
3.3
SAVE heeft de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met een jaar te verlengen, waarvan zes maanden aan te houden. De vader heeft in eerste aanleg een zelfstandig verzoek ingediend dat bij verweer kan worden gedaan en de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen met een jaar.
3.4
Bij beschikking van 9 juli 2021 heeft de kinderrechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van SAVE en van het zelfstandige verzoek bij het verweer van de vader. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen die beschikking, bij dit hof geregistreerd onder zaaknummer 200.298.431/01. Ook heeft de vader een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen gedaan, bij dit hof geregistreerd onder zaaknummer 200.298.431/02. In die beide zaken (200.298.431-01 en -02) heeft de advocaat van de vader, mr. Weermeijer-Patist, zich onttrokken als advocaat op 11 oktober 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn, voor zover hier van belang, de verzoeken van de vader om:
1. voor recht te verklaren dat het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] van rechtswege is geschorst,
2. het gezamenlijk gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat de vader alleen zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] , en
3. de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen,
afgewezen.
4.2
De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en:
1. voor recht te verklaren dat het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] van rechtswege is geschorst,
2. subsidiair: de beschikking van dit hof van 25 augustus 2020 (kenmerk 200.269.286) ten aanzien van het gezamenlijk gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige] te wijzigen en de vader met ingang van de datum van die beschikking alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] , en
3. meer subsidiair: met ingang van de datum van die beschikking de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen.
4.3
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft mr. Loonstein verzocht deze zaak op de voet van artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te verwijzen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, kosten rechtens

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 285, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter indien een verzoekschrift over hetzelfde of een verknocht onderwerp reeds bij een andere rechter is ingediend, de verwijzing naar die andere rechter bevelen.
5.2
Op grond van artikel 362 Rv is, voor zover uit deze afdeling dan wel uit een andere wettelijke regeling niet anders voortvloeit, de derde titel in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 285 niet van toepassing is en dat geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan.
5.3
Deze zaak is volgens mr. Loonstein verknocht met een andere zaak die de minderjarige betreft die bij het hof ’s-Hertogenbosch, na verwijzing door de Hoge Raad (HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513 [1] ), ter beoordeling voorligt. De zaak dient om die reden verwezen te worden naar dat hof. Met een beroep op (kort gezegd) verdragsbepalingen heeft mr. Loonstein betoogd dat het in het belang van [de minderjarige] is als deze zaak wordt verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De advocaat van de vader heeft zich aangesloten bij dit verzoek van mr. Loonstein.
5.4
Het hof stelt vast dat in artikel 362 Rv de toepasselijkheid van artikel 285 Rv uitdrukkelijk is uitgezonderd voor de procedure in hoger beroep. Nu de wetgever het hof de bevoegdheid tot verwijzing wegens samenhang/verknochtheid tussen procedures die bij verschillende rechters aanhangig zijn gemaakt, niet heeft gegeven, komt het verzoek tot verwijzing niet voor toewijzing in aanmerking. De stelling van mr. Loonstein dat een verdragsbepaling in verband met het belang van het kind met zich kan brengen dat het hof geen toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 362 Rv, volgt het hof niet. Zonder een nadere onderbouwing, anders dan de ratio die ten grondslag ligt aan artikel 285 Rv, namelijk het tegengaan van tegenstrijdige uitspraken en doelmatigheid, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het belang van [de minderjarige] de verzochte verwijzing noodzakelijk maakt, nog daargelaten of het belang van [de minderjarige] deze expliciete wettelijke bepaling terzijde zou kunnen schuiven.
5.5
In de zaken met zaaknummers 200.298.431-01 en 02 heeft de vader tot uiterlijk
30 november 2021 de gelegenheid gekregen om een nieuwe advocaat te vinden die zijn (procedurele) belangen in die zaken verder kan behartigen. Het hof vindt het wenselijk, in de eerste plaats om proceseconomische redenen, alle zaken gevoegd te blijven behandelen. Het hof zal daarom de behandeling van deze zaak verder aanhouden en na ontvangst van de verhinderdata van partijen een nieuwe datum en tijdstip van de mondelinge behandeling bepalen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
wijst het incidentele verzoek tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch af;
stelt (de advocaten van) partijen en SAVE in de gelegenheid uiterlijk
30 november 2021hun verhinderdata op te geven over de maanden
januari, februari en maart 2022;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, voorzitter, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 18 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.[1] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1513