2.35.[U] heeft op 16 november 2020 schriftelijk verklaard:
Enige jaren geleden verzocht de heer [EE] mij een aantal bezwaarschriften te behandelen ten name van diverse cliënten van [X] c.s., alsmede ten name van de vennootschap [E] B.V., laatstgenoemde een vennootschap van de heer [X] zelf.
De heer [EE] heeft mij bij deze gelegenheid de context toegelicht van bedoelde bezwaren.
Het kwam er kort en simpel samengevat op neer dat [X] c.s. onoirbare adviezen aan cliënten zou hebben gegeven voor het uitvoeren van transacties met als oogmerk het frustreren van fiscale claims in de sfeer van stamrechten en aanmerkelijk belangaandelen. Naar ik van de heer [EE] altijd heb begrepen, liep in dit verband een strafrechtelijk (FIOD)onderzoek tegen [X] c.s. Daarnaast liepen er dito onderzoeken tegen diverse cliënten van [X] .
Vervolgens ben ik als bezwaarinspecteur aan de slag gegaan met de diverse bezwaarschriften. In die hoedanigheid heb ik kennisgemaakt met [X] c.s. zowel voor zichzelf als in zijn hoedanigheid van gemachtigde van cliënten.
3. Fase van bezwaarbehandeling
Bij de bezwaarbehandeling van twee cliënten bleek mij dat een aantal van de bestreden correcties betrekking hadden op aandelentransacties die [X] c.s. zelf met zijn cliënten had verricht, kennelijk ook op zijn, [X] 's, advies. Over de fiscale duiding en de fiscale gevolgen van die transacties heb ik met [X] gecommuniceerd. Het waren geschilpunten waarvan de uitkomst zowel gevolgen zou hebben voor de bewuste cliënten als ook voor [X] (lees: [E] BV) zelf.
In potentie zou in dit verband ook een situatie kunnen ontstaan van tegengestelde fiscaal/financiële belangen tussen [X] c.s enerzijds en de betreffende twee cliënten anderzijds.
In 2018 ontstond ter gelegenheid van een aantal gecombineerde hoorgesprekken een situatie waarin partijen de mogelijkheid van compromissoire oplossingen zijn gaan verkennen. Toen heeft [X] c.s. ook op tafel gelegd dat hij geschillen in relatie tot zijn eigen dossier op deze wijze zou willen beslechten.
Voor de goede orde merk ik op dat ik tot dat moment nog geen enkele betrokkenheid bij of inzicht had in de fiscale dossiers van [X] c.s. zelf, anders dan de behandeling van enige bezwaren ten name van [E] B.V.
Het dossier van [X] c.s. werd voor zover mij bekend behandeld door diverse collega's van het locale kantoor Almere waar [X] c.s onder ressorteren. De heer [EE] had in dit dossier een begeleidende/coördinerende rol. Voor mijzelf lag dat anders. In het bijzonder met de heffing van IB/PVV ten name van [X] privé heb ik zelf nooit enige formele of materiële bemoeienis gehad. Ik wist toen niet eens precies wat daar speelde.
4. Context compromisbesprekingen
De compromisbesprekingen met [X] c.s. hebben vanuit mijn perspectief steeds plaatsgevonden in de volgende bezetting: De heer [X] zelf, zijn gemachtigde advocaat [DD] , de heer [EE] , de heer [T] en mijn persoon. Met deze personen heb ik ook steeds in wisselende samenstellingen contact gehad tijdens de compromisbesprekingen.
Het accent van mijn eigen werkzaamheden lag op het doen van voorstellen voor de afwikkeling van de bezwaren van de cliënten en complementair daaraan de afwikkeling van de bezwaren van [E] B.V. Als ik zeg 'complementair', doel ik in het bijzonder op de fiscale duiding van de transacties die [E] B.V. zelf met de cliënten van [X] c.s. had verricht. Simpel gezegd zou [X] / [E] B.V. akkoord moeten gaan met een hogere belastingverplichting voor zichzelf als gevolg van het accepteren van aftrekposten bij de cliënten.
Verder is concreet onderhandeld over naar mij bijstaat diverse aftrekposten (afschrijvingen met name) in de zakelijke sfeer van [X] c.s. Deze kwesties raakten de reguliere aanslagregeling van [X] c.s. over een reeks van jaren en hadden voor zover ik weet ook geen raking met (de achtergrond van) het FIOD-onderzoek. Aangezien ik vond dat ik geen rol had of zou moeten hebben bij de reguliere klantbehandeling van dossier [X] c.s., heb ik (de uitkomst van) de onderhandelingen hierover voor kennisgeving aangenomen. Het zijn in mijn beleving steeds de heren [T] en [EE] geweest die over deze aftrekposten hebben onderhandeld. Uiteraard hielden we elkaar wel op de hoogte van de ontwikkelingen gelet op het streven van partijen om - idealiter - zoveel geschilpunten als mogelijk compromissoir af te doen. Ook heb ik wel eens met de heer [EE] vaktechnisch gespard over het onderwerp afschrijving op antiek. Maar daar bleef het dan bij.
Mij staat tot slot ook bij dat in de contacten met heren [X] en [DD] diverse malen op tafel is gekomen dat als een breed compromis niet haalbaar zou zijn, wij eventueel ook op deel-onderwerpen compromissen zouden kunnen sluiten. Bijvoorbeeld over de bezwaarafdoening van alleen de cliënten. Van een alles-of-nietssituatie is in mijn beleving nooit sprake geweest.
5. Navorderingsaanslag IB/PVV 2009 ten name van de heer [X]
Tijdens en rondom de hiervoor bedoelde compromisbesprekingen hebben de heer [X] en/of de heer [DD] zich voor zover ik mij herinner wel een aantal malen uitgelaten over het lopende geschil over de aan de heer [X] opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2009. Naar ik begreep, was daar het nodige procedurele gedoe over. Ook de heer [EE] maakte daar wel eens gewag van, maar dat was voor mij meer in de sfeer van een update 'en marge' over hoe het ging met het dossier [X] in den brede. Ik nam het voor kennisgeving aan. Het was mij wel overduidelijk dat deze kwestie een 'heet hangijzer' was voor alle partijen.
Los van het benoemen van de kwestie is over de aan de heer [X] opgelegde navordering
IB/PVV 2009 zeker geen compromis bereikt. Zoals volgt uit het voorgaande, hadden [EE] , [T] en ikzelf afhankelijk van het onderwerp wel een soort rolverdeling, maar we wisten over en weer uiteraard wel wat er speelde. Richting de heren [X] en [DD] waren wij gedrieën immers 'het gezicht' van de Belastingdienst in het kader van de compromisbesprekingen.
Zou er echt over de navorderingsaanslag 2009 onderhandeld zijn, dan zou ik op zijn minst wel iets hebben meegekregen over de precieze inhoud van de kwestie en zou ik vermoedelijk ook in vaktechnische zin daarover hebben gespard met de heren [EE] en [T] . Daarvan is echter in het geheel geen sprake geweest.
De procedure in eerste aanleg over de bewuste navorderingsaanslag is naar ik van de heer [EE] begreep gevoerd door een van de kantoorinspecteurs van Almere, mevrouw [CC] , met de heer [EE] als haar bijstand. Voor zover ik mij herinner, heb ik zelf zelfs nog nooit enig zakelijk contact met mevrouw [CC] over wat dan ook gehad. Pas nadat de procedure in eerste aanleg was verloren, heeft de heer [EE] mij om bijstand verzocht voor het hoger beroep. Pas toen ben ik mij inhoudelijk gaan verdiepen in het geschil over de bewuste navorderingsaanslag en heb ik de heer [EE] ook inhoudelijke suggesties gedaan voor het opstellen van het hoger beroepschrift.”