ECLI:NL:GHARL:2021:10783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
200.286.875/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over toedeling gezamenlijke woning na beëindiging samenleving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de toedeling van een gezamenlijke woning na de beëindiging van de samenleving tussen de man en de vrouw. De partijen hebben in 2018 samen een woning gekocht en zijn begin 2020 uit elkaar gegaan. De vrouw heeft de woning na de breuk willen behouden voor haarzelf en de kinderen. De voorzieningenrechter heeft in een eerder vonnis bepaald dat de man zijn medewerking moet verlenen aan de financieringsaanvraag van de vrouw, waarbij hij moet worden uitgekocht tegen de helft van de overwaarde van de woning. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er overeenstemming was tussen partijen over de toedeling van de woning en de waarde ervan. De man heeft betoogd dat het taxatierapport niet correct was en dat er geen overeenstemming was over de overnameprijs. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de man niet in redelijkheid kan ontkennen dat er overeenstemming was over de overname van de woning tegen de getaxeerde waarde. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.875/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 510443)
arrest in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. N.E. Reijnen, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. J. Zoutberg, die kantoor houdt te Almere.

1.Het verdere verloop van de zaak in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 18 mei 2021 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof een enkelvoudige mondelinge behandeling gelast.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn bij bericht van 26 augustus 2021 door mr. Reijnen en bij berichten van 17 augustus 2021 en 6 september 2021 door mr. Zoutberg nog stukken ingebracht. Deze zijn aan het procesdossier toegevoegd.
1.3
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 september 2021; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken. De man heeft bij brief van 11 oktober 2021 gereageerd op de inhoud van dit proces-verbaal. Het hof heeft deze brief bij de stukken gevoegd.
1.4
Ten slotte heeft het hof bepaald dat opnieuw uitspraak wordt gedaan.

2.Waar gaat het in deze zaak over?

2.1
De man en de vrouw waren partners en woonden, samen met hun twee kinderen, in een woning die ze in 2018 samen hebben gekocht. Begin 2020 hebben zij hun relatie verbroken, waarna de man in juni 2020 de woning heeft verlaten. Daarna is er tussen de man en de vrouw discussie ontstaan over financiële aspecten en de verdeling van de gezamenlijke woning. De vrouw wilde graag met de kinderen in de woning blijven. Op vordering van de vrouw heeft de voorzieningenrechter (bij het bestreden vonnis) over de woning het volgende beslist:
“6.1 Veroordeelt [appellant] om binnen één dag na dit vonnis zijn volledig medewerking te
verlenen aan de financieringsaanvraag van [geïntimeerde] op basis van een getaxeerde waarde van
de woning van € 275.000,00 waarbij [appellant] dient te worden uitgekocht tegen de helft van
de overwaarde minus de door [geïntimeerde] na het vertrek van [appellant] uit de woning betaalde
aflossingen, waarbij onder medewerking mede wordt begrepen het ondertekenen van de
benodigde verklaringen voor de hypotheekverstrekker,
6.2
bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte
akte van [appellant] , voor zover nodig is in verband met de hiervoor genoemde financieringsaanvraag, als [appellant] niet voldoet aan het onder 6.1 bepaalde,
6.3
in het geval waarin [naam1] de door [geïntimeerde] gevraagde hypothecaire geldlening verstrekt, [appellant] te veroordelen om op eerste verzoek van [geïntimeerde] zijn handtekening te plaatsen onder een door de notaris op te maken akte van verdeling/notariële levering van de woning op basis van een toedelingswaarde van € 275.000,00 onder gelijktijdig ontslag van [appellant] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op die woning rustende hypotheek;
6.4
bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van [appellant] , voor zover nodig is om de hiervoor genoemde akte van verdeling/levering op te maken en te passeren, als [appellant] niet binnen 10 dagen voldoet aan het hiervoor onder 6.3 bepaalde;
6.5
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,”
2.2
Het vonnis van de voorzieningenrechter is uitgevoerd, de man is uitgekocht en de woning is geleverd aan de vrouw, waarbij het vonnis in de plaats is getreden van de akte van de man. De man is het niet eens met de beslissing van de voorzieningenrechter.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1
Het hof zal eerst (ambtshalve) beoordelen of het beroep van de man ontvankelijk is. Het hof is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is en overweegt hierover het volgende.
3.2
Volgens artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (BW) lid 1 kan de rechter -wanneer iemand jegens een ander gehouden is een rechtshandeling te verrichten- bepalen dat het vonnis de wilsverklaring van de verkoper in de akte van levering vervangt. Volgens hetzelfde artikel kan de rechter ook bepalen dat een vertegenwoordiger de rechtshandeling zal verrichten. Volgens lid 2 kan de rechter ook bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte treedt.
Volgens artikel 3:301 lid 2 BW moet hoger beroep van een vonnis waarbij is bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering bestemde akte op straffe van niet-ontvankelijkheid worden ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 433 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het zogenaamde rechtsmiddelenregister.
3.3
Het hoger beroep van de man is niet ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Namens de man is onder meer betoogd dat dit ook niet nodig was, omdat de voorzieningenrechter een uitspraak als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW heeft gedaan, zodat voor het daartegen ingestelde hoger beroep de inschrijvingsplicht niet geldt.
3.4
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis in rechtsoverwegingen 5.8 en 5.9 onder meer overwogen:
“ 5.8. Met betrekking tot de vorderingen die zien op de reële executie geldt het volgende. De rechter kan in een situatie als deze op grond van artikel 3:300 lid 1 BW bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling is gehouden. In dat geval wordt de op de rechtshandeling gerichte wilsverklaring vervangen door het vonnis. Toegespitst op deze zaak zou dat bijvoorbeeld inhouden dat de notaris de akte van verdeling/levering kan opmaken en passeren zonder de medewerking van [appellant] . Een andere optie is dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de op te maken akte van verdeling/levering of een deel daarvan. Bij het in de plaats stellen van de volledige akte moet de inhoud van het vonnis voldoen aan de voorwaarden om ingeschreven te kunnen worden in de daartoe bestemde registers. Het vonnis kan ook in de plaats worden gesteld van een deel van de bewuste akte, bijvoorbeeld de handtekening, en in dat geval samen met de door de notaris op te maken akte worden ingeschreven.
5.9 (…)
Daarvoor lijkt op dit moment voldoende dat wordt bepaald dat dit vonnis de kracht heeft van een in een wettige vorm opgemaakte akte van [appellant] . Het vonnis dient dan ter vervanging van de medewerking/wilsverklaring van [appellant] aan de rechtshandelingen waarvoor zijn medewerking/wilsverklaring nodig is”
3.5
Het hof is van oordeel dat, in het licht van deze overweging, het dictum niet anders kan worden uitgelegd dan dat de voorzieningenrechter toepassing heeft gegeven aan artikel 3:300 lid 1 BW. In deze situatie vervangt het vonnis van de voorzieningenrechter niet een deel van een door de man en de vrouw tezamen op te maken akte als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW en is het voorschrift van 3:301 lid 2 BW niet van toepassing.
Spoedeisend belang
3.6
Het hof komt vervolgens toe aan een beoordeling van de grieven. In zijn eerste grief komt de man op tegen het oordeel van voorzieningenrechter dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Het hof overweegt dat, gegeven de snelle stijging van de huizenprijzen, het belang van de vrouw om zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen of zij met de kinderen in de woning kan blijven, en bovendien de druk die de vrouw ook op haar uitoefende om snel duidelijkheid te geven, het spoedeisend belang voldoende gegeven is. De eerste grief faalt.
Inhoudelijk
3.7
De voorzieningenrechter heeft beslist dat er overeenstemming was tussen partijen over overname van de woning en tegen welke waarde. Hiertegen richten zich de grieven 2 tot en met 7 van de man.
3.8
Tussen (de advocaten van) partijen is blijkens de overgelegde stukken het volgende gecommuniceerd:
Op 12 mei 2020 schrijft de voormalig advocaat van de man aan de vrouw:
“Op dit moment staat de hypotheek van de woning op uw beider naam. Aangezien cliënt niet meer in de woning zal verblijven zullen alle woonlasten door u alleen gedragen moeten worden. Daarnaast moet de hypotheek volledig op uw naam gezet worden. U neemt dan het aandeel van cliënt over tegen de helft van de getaxeerde waarde.”
Hierop wordt bij schrijven van 11 juni 2020 als volgt gereageerd namens de vrouw:
“Naar aanleiding van uw brief, heeft cliënte contact opgenomen met de hypotheekverstrekker om de mogelijkheden door te spreken. Echter, de hypotheekverstrekker is thans niet in staat om cliënte enige informatie en/of advies te verstrekken omdat de woning (nog) niet is getaxeerd de huidige waarde van de woning onbekend is. Derhalve kan niet worden vastgesteld voor welk bedrag uw
cliënt (eventueel) dient te worden uitgekocht.
Derhalve verzoek ik uw cliënt een taxateur opdracht te geven de woning te taxeren, waarbij
de kosten van de taxatie op 50/50 basis door partijen zullen worden gedeeld.”
Op 17 juni 2020 bericht de advocaat van de man:
“”Naar aanleiding van uw brief van 11 juni jl. bericht ik u namens cliënt, de heer [appellant] , het volgende.
Cliënt zal op korte termijn een taxateur benaderen en deze opdracht verlenen de woning te taxeren. Zoals u aangeeft zullen de kosten hiervan 50/50 tussen partijen worden verdeeld.”
3.9
De man heeft een taxatie rapport laten opmaken. Op 19 juni 2020 heeft een taxateur de woning bezocht. De man was aanwezig bij de taxatie en is voortijdig vertrokken.
Op 2 juli 2020 heeft de taxateur zijn rapport uitgebracht.
Bij schrijven van 29 juli 2020 bericht de advocaat van de vrouw:
“Ik heb het taxatierapport van uw cliënt ontvangen, waarvoor dank. Cliënte zal een afspraak inplannen met de hypotheekverstrekker om haar opties te bespreken.”
In reactie hierop schrijft de advocaat van de man op 3 augustus 2020:
“Ik begrijp dat u inmiddels in bezit bent van het taxatie rapport.
Namens cliënt is uw cliënte reeds eerder een termijn gesteld om te beoordelen of zij de woning toegedeeld kan krijgen.
Ik begrijp dat uw cliënte eerst thans een afspraak gaat inplannen. Cliënt wenst echter
binnen een week na hedente vernemen of het wel of niet haalbaar is.
Mocht dan ook
voor 10-08-2020geen duidelijkheid zijn heb ik van cliënt begrepen dat hij rechtsmaatregelen wenst te treffen.”
3.1
Het hof is, met de voorzieningenrechter van oordeel dat uit deze gang van zaken blijkt dat tussen partijen overeenstemming bestond in die zin dat de vrouw de woning toegedeeld kon krijgen tegen de waarde zoals bepaald zou worden door de door de man in te schakelen taxateur.
3.11
De man heeft betoogd dat het taxatierapport niet is opgemaakt met het oog op het vaststellen van de overwaarde, maar om de vrouw de mogelijkheid te geven de financiering aan te vragen dan wel om onderhandelingen te kunnen starten om te komen tot een overnameprijs dan wel dat partijen voor ogen stond een zogenaamde package-deal te sluiten. Het hof passeert deze stellingen, zij zijn betwist en niet nader onderbouwd en voor de juistheid daarvan zijn ook geen aanknopingspunten te vinden in de correspondentie en gang van zaken zoals hiervoor aangehaald. Met name zijn zij ook moeilijk te rijmen met voornoemd schrijven namens de man van 3 augustus 2020, waarin -naar aanleiding van het taxatierapport- gevraagd wordt of nu duidelijk is of de vrouw de woning toegedeeld kan krijgen. Deze vraag ligt alleen voor de hand wanneer duidelijk is tegen welk bedrag de vrouw de woning kan overnemen en voor welk bedrag zij daarom financiering dient te verkrijgen.
Betreffende de bezwaren van de man tegen het taxatierapport en de daarin genoemde waarde van de woning overweegt het hof dat deze bezwaren blijkens de stukken en zoals aangegeven ter zitting bij het hof voor het eerst eind augustus 2020 door de man zijn geuit. Wat er ook zij van het moment van het uiten van deze bezwaren, er was, zoals hiervoor overwogen, op dat moment naar het oordeel van het hof tussen partijen al overeenstemming over de overname en de daarbij te hanteren prijs. De bezwaren zijn bovendien niet van dien aard dat de man in redelijkheid niet gehouden kan worden aan de waarde zoals bepaald in het taxatierapport. Een taxatierapport van een latere datum, met een andere peildatum, waarin een hogere prijs wordt genoemd is daarvoor niet voldoende.
De grieven 2 tot en met 7 falen.
3.12
De grieven 8 en 9 van de man richten zich tegen de overwegingen betreffende de executiemaatregelen die de voorzieningenrechter heeft getroffen. Nu het hof zich aansluit bij het oordeel van de voorzieningenrechter en het vonnis bovendien inmiddels ook is uitgevoerd, heeft de man op dit moment geen belang meer bij beoordeling van deze grieven.
3.13
Omdat partijen gewezen partners zijn, en het geschil daarmee verband houdt, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 10 november 2020;
bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten dragen van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of andere gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Veenstra, I.M. Dölle en J.G. Knot en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.