Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de verdeling van de gemeenschap van goederen na een echtscheiding tussen de man en de vrouw, die in 1995 zijn gehuwd. De vrouw heeft op 19 december 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Overijssel heeft op 21 januari 2021 de echtscheiding uitgesproken en op 7 april 2021 de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De vrouw is verplicht om aan de man een bedrag van € 65.952,70 te voldoen in het kader van overbedeling, met een betalingsregeling van vijf jaarlijkse termijnen. De man is in hoger beroep gegaan tegen de beslissingen van de rechtbank, met name over de pensioenverevening, investeringen in de huurwoning en de betalingsregeling.
Het hof heeft geoordeeld dat de pensioenverevening moet plaatsvinden op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps), omdat partijen deze niet hebben uitgesloten. De man heeft aangevoerd dat de vrouw over een groter vermogen beschikt en dat het onredelijk is dat zijn pensioen moet worden verevend, maar het hof heeft deze grief verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen pensioen heeft opgebouwd en dat de man wel, waardoor de toepassing van de Wvps niet onaanvaardbaar is.
Daarnaast heeft het hof de vordering van de man betreffende investeringen in de huurwoning afgewezen, omdat deze vordering niet op de juiste juridische basis was gestoeld. De vrouw is de voortzettende huurder en kan mogelijk een schadevergoeding van de verhuurders vorderen, maar niet van de man. Tot slot heeft het hof de betalingsregeling bevestigd, waarbij de vrouw het verschuldigde bedrag in termijnen mag voldoen, en de grieven van de man verworpen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.