ECLI:NL:GHARL:2021:11129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.296.207
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en verdeling van de gemeenschap van goederen in het kader van echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschap van goederen na een echtscheiding. De partijen, een vrouw en een man, zijn in 2008 gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 17 juli 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de rechtbank Gelderland op 26 maart 2021 een beschikking heeft gegeven. In deze beschikking is de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de vrouw € 647,- per maand aan de man moet betalen voor zijn levensonderhoud. Daarnaast is de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen vastgesteld, maar de vrouw is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met name over de hoogte van de partneralimentatie en de verdeling van de woning en schulden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft drie grieven ingediend, waaronder de waarde van de woning en de schulden aan haar kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de woning aan de [adres] te [woonplaats1] tot de gemeenschap behoort en dat er onduidelijkheid is over de taxatie van de woning. Het hof heeft besloten dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden door beide makelaars samen, en dat de vrouw de mogelijkheid krijgt om de woning over te nemen tegen de getaxeerde waarde.

Wat betreft de schulden aan de kinderen van de vrouw, heeft het hof geoordeeld dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd dat een schuld van € 23.256,18 tot de gemeenschap behoort, maar heeft wel geoordeeld dat een lening van € 17.500,- aan de dochter van de vrouw tot de gemeenschap behoort. De vrouw heeft ook verzocht om een herberekening van de partneralimentatie, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen omdat de vrouw onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verdeling van de gemeenschap van goederen en de partneralimentatie opnieuw beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.296.207 en 200.296.210
(zaaknummers rechtbank Gelderland 373841 en 378882)
beschikking van 2 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Plieger te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Kotterman te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 maart 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 11, waaronder het procesdossier uit de eerste
aanleg, ingekomen op 25 juni 2021;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 november 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2008 gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
De vrouw heeft op 17 juli 2020 een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De man heeft verweer gevoerd en zelfstandige verzoeken gedaan.
3.3
Bij de bestreden beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 25 juni 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Naast het uitspreken van de echtscheiding heeft de rechtbank in voormelde beschikking:
  • bepaald dat de vrouw aan de man € 647,- per maand zal betalen voor zijn levensonderhoud vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen vastgesteld;
  • deze beslissingen (met uitzondering van de uitgesproken echtscheiding) uitvoerbaar bij voorraad verklaard; en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de gemeenschap van goederen, meer in het bijzonder de verdeling van de woning en of door de vrouw gestelde schulden tot de gemeenschap gerekend moeten worden. Ook is in geschil de hoogte van de door de vrouw te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de man (de partneralimentatie).
4.2
De vrouw is met drie ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking (het hof leest:) deels te vernietigen en opnieuw beschikkende, kort gezegd, te bepalen dat:
de woning tegen een waarde van € 210.000,- in de verdeling wordt betrokken;
de leningen van haar kinderen aan haar van € 23.256,18 en € 17.500,- tot de gemeenschap behoren en in de verdeling betrokken dienen te worden;
de vrouw een nader te bepalen bedrag aan partneralimentatie aan de man dient te voldoen,
althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

de woning [adres] te [woonplaats1]
5.1
Tot de ontbonden gemeenschap van goederen behoort de echtelijke woning aan de [adres] te [in] . Op de mondelinge behandeling bij de rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt over de wijze van verdeling van die woning. Die overeenstemming is door de rechtbank vastgelegd in de bestreden beschikking. De overeenstemming komt erop neer dat de vrouw gedurende één maand na afgifte van de beschikking de mogelijkheid krijgt de woning over te nemen. De woning wordt getaxeerd door makelaar [naam1] en makelaar [naam2] , beiden te [woonplaats1] . Die makelaars bepalen samen één waarde van de woning. Partijen dragen ieder de helft van de kosten van de taxatie. De vrouw neemt de woning al dan niet over tegen die getaxeerde waarde en zij betaalt bij overname de man de helft van de overwaarde van de woning (waarin het spaargedeelte van de hypotheek wordt meegenomen). De kosten van de notaris zijn ook voor partijen samen, ieder voor de helft. Als de vrouw de financiering van de woning niet rond krijgt binnen een maand na afgifte van de beschikking, moet de woning te koop worden gezet.
5.2
Uit de stukken en op de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de taxatie van de woning niet is gegaan zoals door partijen is overeengekomen. Beide genoemde makelaars zijn wel in de woning geweest, maar zij hebben niet samen één waarde van de woning bepaald. Door [naam2] makelaars is een gevalideerd taxatierapport opgesteld, waaruit een waarde blijkt van € 210.000,-. Makelaar [naam1] kon daardoor geen gevalideerd taxatierapport meer opstellen, maar heeft aan de man medegedeeld dat de woning minimaal € 230.000,- waard is. Niet is duidelijk geworden waar het in de uitvoering van de overeenkomst is misgegaan, duidelijk is wel dát het is misgegaan en dat dit niet in overwegende mate aan een van partijen is toe te rekenen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat aan de niet juiste uitvoering van de afspraken niet de gevolgen kunnen worden verbonden die beide partijen in hoger beroep daaraan willen verbinden. Zo wil de vrouw dat wordt uitgegaan van een waarde van € 210.000,- en de man dat de woning wordt verkocht. Dat zal het hof niet beslissen, maar in plaats daarvan zal het hof bepalen dat alsnog op juiste wijze uitvoering wordt gegeven aan de oorspronkelijke afspraken die partijen hebben gemaakt ten aanzien van de woning.
5.3
Dit houdt in dat alsnog door de beide makelaars sámen de waarde moet worden vastgesteld tegen een datum die ligt een maand na de beslissing van de rechtbank, dus tegen de datum 26 april 2021. Het hof ziet aanleiding om uit te gaan van die datum, omdat partijen al tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank overeenstemming hadden over de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw indien zij die kon financieren en, zoals hiervoor overwogen, het niet in overwegende mate aan een van partijen is toe te rekenen dat het is misgegaan met de uitvoering van de overeenkomst. Verder neemt het hof in aanmerking dat op dat moment het huwelijk van partijen daadwerkelijk ontbonden is. Het hof zal, aanvullend ter voorkoming van onduidelijkheden, nog het volgende bepalen.
5.4
De advocaat van de vrouw moet beide hiervoor genoemde makelaars aanschrijven en hen ieder een afschrift van deze beschikking van het hof toezenden. De makelaars dienen de woning tezamen, zo mogelijk in aanwezigheid van beide partijen, ter taxatie op te nemen. De makelaars bepalen vervolgens samen één prijs van de woning en stellen samen één taxatierapport op. De kosten van de beide makelaars worden door partijen samen gedragen, ieder voor de helft. Als een van partijen de kosten van beide makelaars geheel betaalt, verkrijgt deze dus een regresvordering voor de helft op de andere partij. De vrouw dient dan binnen drie maanden na ontvangst van het taxatierapport aan te geven of zij de woning tegen die waarde kan financieren waarbij de man wordt ontslagen uit zijn (hoofdelijke) aansprakelijkheid ten aanzien van de huidige hypothecaire geldleningen. Indien dat het geval is dient de levering aan de vrouw zo spoedig mogelijk plaats te vinden. Kan of wil de vrouw tegen die waarde niet overnemen, dan zal de woning moeten worden verkocht. Het hof bepaalt de termijn op drie maanden, omdat er in de praktijk behoorlijk veel tijd gemoeid is met het aanvragen en verkrijgen van financiering en voorkomen moet worden dat te krappe termijnen leiden tot nieuwe discussies tussen partijen.
5.5
Het hof zal de bestreden beschikking dus in zoverre vernietigen en (aanvullend) beslissen als hiervoor vermeld. In zoverre slaagt dus ook grief 1 van de vrouw.
de schulden aan de beide kinderen van de vrouw
5.6
De vrouw heeft twee kinderen uit een eerdere relatie. Zij stelt dat tot de huwelijksgemeenschap behoren een schuld aan haar beide kinderen tezamen van € 23.256,18 en een schuld van € 17.500,- aan alleen haar dochter. De man betwist dat.
5.7
Ten aanzien van de schuld van € 23.256,18 aan haar beide kinderen tezamen stelt de vrouw dat dit het aan de kinderen toekomende spaargeld is, dat partijen hebben gebruikt voor verbeteringen en onderhoud aan de woning. Op de mondelinge behandeling heeft zij verduidelijkt dat zij vanaf de geboorte van haar zoon heeft gespaard op een rekening op naam van haar zoon. Ook ten behoeve van haar dochter heeft zij op de rekening van haar zoon gespaard. Bij het bereiken van de zestienjarige leeftijd van de zoon in 2008 viel dat spaarbedrag vrij. Dat was ook het jaar dat partijen zijn gehuwd. Hun woning had op dat moment achterstallig onderhoud en het geld voor een verbouwing/onderhoud ontbrak partijen. Daarom hebben zij, in overleg ook met de kinderen, het spaargeld van de kinderen daarvoor gebruikt. De vrouw verklaarde op de mondelinge behandeling een afschrift van de spaarrekening van haar zoon met het eindsaldo in 2008 aan haar advocaat te hebben afgegeven. Het hof heeft dat afschrift echter niet in het dossier aangetroffen, wel een gezamenlijke schriftelijke verklaring van de beide kinderen waarin zij verklaren dat in overleg met hen is afgesproken dat van het spaargeld dat hun moeder had gespaard en wat voor hen was als ze gingen studeren of op zichzelf gingen wonen, de kosten van een verbouwing betaald mocht worden.
5.8
De man betwist de door de vrouw geschetste gang van zaken, zowel dat het geld is geleend als dat er verbouwingen zijn geweest.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Uit de verklaring van de kinderen blijkt niet zonneklaar dat dit geld toebehoorde aan de kinderen. Als het geld op een separate rekening ten name van de kinderen stond, is duidelijk dat het geld van hen is en dus niet tot de gemeenschap behoort. Een bankafschrift waaruit dit blijkt zou hierover duidelijkheid kunnen geven, maar dat ontbreekt. Als het geld op de rekening van de vrouw stond en zij de bedoeling had om dit op enig moment aan de kinderen te geven, behoorde het tot die tijd tot de gemeenschap. Het enkele overgelegde stuk van de vrouw - de gezamenlijke verklaring van de kinderen - geeft hier als gezegd geen duidelijkheid over. Gelet hierop en gelet op de betwisting van een en ander door de man, is het hof van oordeel dat de vrouw er niet in is geslaagd aan te tonen dat tot de gemeenschap van goederen een door haar gestelde schuld van € 23.256,18 behoorde. In zoverre faalt haar tweede grief.
5.1
Dat is anders ten aanzien van de door de vrouw gestelde (gematigde) lening van haar dochter van € 17.500,-. Daarover heeft de vrouw gesteld en op de mondelinge behandeling nader toegelicht dat haar dochter partijen financieel bijstond om de maandelijkse (hypotheek)lasten te kunnen voldoen. Ter onderbouwing van die stelling heeft de vrouw een schriftelijke verklaring van haar dochter overgelegd en bankafschriften van de bankrekening van haar dochter waaruit die bijdrages blijken.
5.11
De vrouw heeft echter geen overzicht gegeven waarop al die bedragen overzichtelijk en naar datum staan gerangschikt. Het hof heeft daarom de overgelegde bankafschriften van de dochter van de vrouw doorgenomen en opgeteld die bedragen die zijn terug te herleiden tot overboekingen ten aanzien van de hypothecaire leningen van partijen tot 17 juli 2020, de datum van indiening van het verzoek en dus de datum waarop de gemeenschap is ontbonden. De leningnummers van die leningen staan vermeld in de bestreden beschikking, te weten [de bank] hypotheek met nummer 96.30.04.271 en [de bank] hypotheek met nummer [nummer1] . Ook de bankrekeningnummers van partijen die tot de gemeenschap behoren zijn daar vermeld, waaronder [de bank] [nummer2] .
5.12
Aldus heeft het hof uit de bankafschriften over de jaren 2017 tot 17 juli 2020 een totaal aan overschrijvingen van de bankrekening van de dochter met omschrijving ‘hypotheek’ naar ofwel een van beide hypotheeknummers van partijen ofwel de bankrekening van partijen eindigend op [nummer2] geconstateerd van € 19.954,98.
De stelling van de vrouw dat haar dochter geld heeft overgemaakt naar partijen om te helpen met hun hypotheekbetalingen wordt dus ondersteund door de bankafschriften. Hiertegenover heeft de man enkel betwist dat de dochter van de vrouw partijen financieel bijstond. Tegenover de door de vrouw ter onderbouwing van haar stelling overgelegde stukken is die kale betwisting door de man onvoldoende. Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat partijen geld hebben geleend van de dochter van de vrouw om de hypotheeklasten te kunnen voldoen. De dochter van de vrouw heeft die lening blijkens het beroepschrift kennelijk beperkt tot € 17.500,-. Het hof is van oordeel dat dit een schuld is die tot de gemeenschap behoort en in de verdeling moet worden betrokken.
5.13
De man heeft nog aangevoerd dat indien komt vast te staan dat dochter heeft bijgedragen in de hypotheeklasten, die bijdrages hebben te gelden als voldoening aan de onderhoudsverplichting van kinderen jegens hun ouders, voorvloeiende uit artikel 1:392 BW of het voldoen aan een natuurlijke verbintenis. Daar gaat het hof aan voorbij. Nergens blijkt uit dat de gelden zijn overgemaakt ter voldoening aan een onderhoudsverplichting of ter voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
de door de vrouw te betalen partneralimentatie
5.14
In haar laatste grief stelt de vrouw dat de rechtbank bij het vaststellen van de door haar maandelijks aan de man te betalen partneralimentatie van € 647,- geen rekening heeft gehouden met hetgeen zal voortvloeien uit de verdeling, te weten de schulden aan de kinderen en haar toekomstige woonlasten. Zij verzoekt het hof een nieuwe berekening te maken.
5.15
Dit verzoek zal het hof afwijzen. Om een nieuwe berekening te kunnen maken zal de vrouw het hof enkele terzake doende financiële gegevens moeten verstrekken die volgens haar aanleiding zijn voor een andere bijdrage. Te denken valt daarbij in de eerste plaats aan een draagkrachtberekening waarin die financiële gegevens zijn verwerkt. Dat is door haar niet gedaan. Zij heeft geen enkel stuk met dit doel overgelegd of (geschatte) bedragen genoemd ten aanzien van bijvoorbeeld haar (toekomstige) woonlasten. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof dus te weinig gesteld ten aanzien van de partneralimentatie.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof ten aanzien van de woning beslissen zoals hiervoor is overwogen. De tweede grief over de schulden aan de kinderen slaagt deels, de derde grief faalt. Het hof zal de bestreden beschikking daarom deels vernietigen en beslissen als hierna vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 maart 2021, voor zover daarin is overwogen dat indien de vrouw de financiering voor de woning niet rond krijgt binnen een maand na de beschikking van de rechtbank de woning in de verkoop moet worden gezet, en voor zover daarin het verzoek van de vrouw ten aanzien van de schuld aan haar dochter is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2
bepaalt ten aanzien van de woning:
De advocaat van de vrouw moet beide hiervoor genoemde makelaars aanschrijven en hen ieder een afschrift van deze beslissing van het hof toezenden. De makelaars dienen de woning tezamen, zo mogelijk onder aanwezigheid van beide partijen, ter taxatie op te nemen. De makelaars bepalen vervolgens samen één prijs van de woning en stellen samen één taxatierapport op. De kosten van de beide makelaars worden door partijen samen gedragen, ieder voor de helft. Als een van partijen de kosten van beide makelaars geheel betaalt, verkrijgt deze een regresvordering voor de helft op de andere partij. De vrouw dient vervolgens binnen drie maanden na ontvangst van het taxatierapport aan te geven of zij de woning tegen die waarde kan financieren waarbij de man wordt ontslagen uit zijn (hoofdelijke) aansprakelijkheid ten aanzien van de huidige hypothecaire geldleningen. Indien de vrouw de woning kan financieren dient de levering aan de vrouw zo spoedig mogelijk plaats te vinden. Kan of wil de vrouw tegen die waarde niet overnemen, dan zal de woning moeten worden verkocht;
7.3
bepaalt dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort een schuld aan de dochter van de vrouw van € 17.500,-;
7.4
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
7.5
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.H.H.A. Moes en
I.J. Pieters, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 2 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.