ECLI:NL:GHARL:2021:11280

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
200.295.202/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling grootmoeder met kleinkind na beëindiging gezag moeder

In deze zaak verzoekt de grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkind, [de minderjarige1], die sinds 2 maart 2018 uithuisgeplaatst is. De moeder van [de minderjarige1] heeft geen gezag meer over haar kind, en het hof beschouwt haar als belanghebbende in deze procedure. De grootmoeder heeft eerder een verzoek tot omgang ingediend, dat op 12 februari 2019 door de kinderrechter werd afgewezen, en deze beslissing werd door het hof bekrachtigd op 22 augustus 2019. Op 15 december 2020 heeft de grootmoeder opnieuw een verzoek ingediend om een omgangsregeling, waarbij zij verzocht om elk weekend omgang met [de minderjarige1]. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, en de grootmoeder is in hoger beroep gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2021 is de grootmoeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de moeder via een beeldbelverbinding aanwezig was. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verweer gevoerd en verzocht om de grootmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Het hof heeft overwogen dat, hoewel het gezag van de moeder is beëindigd, zij nog steeds als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] kan worden beïnvloed door de verzochte omgang tussen de grootmoeder en het kleinkind.

Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder in de afgelopen jaren geen contact heeft gehad met [de minderjarige1], en dat de huidige situatie van het kind, die traumatherapie ondergaat, niet verstoord mag worden door een omgangsregeling met de grootmoeder. De grootmoeder heeft blijk gegeven van een gebrek aan inzicht in de impact van haar gedrag op [de minderjarige1]. Gezien de kwetsbare situatie van [de minderjarige1] en de angst die zij heeft voor de grootmoeder, heeft het hof besloten het verzoek van de grootmoeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.202/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 202956)
beschikking van 2 december 2021
inzake
[verzoekster](de grootmoeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] (de moeder),

wonende te [woonplaats2] ,
advocaat mr. M. Schlepers,

2.de pleegouders van [de minderjarige1] (de pleegouders),

wonende op een bij het hof bekend adres.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 30 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 2 juni 2021;
- een brief namens de grootmoeder van 23 juni 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- een brief van de pleegouders van 28 juli 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2021 plaatsgevonden. De grootmoeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de moeder heeft haar advocaat de zitting bijgewoond, via een beeldbelverbinding. Voor de GI was aanwezig [naam1] , zittingsvertegenwoordiger.

3.De feiten

3.1
De moeder is de moeder van [de minderjarige1] , geboren [in] 2011. Ook is zij de moeder van [de minderjarige2] (2004) en [de minderjarige3] (2007).
3.2
[de minderjarige1] is op 2 maart 2018 uithuisgeplaatst. Op 25 augustus 2020 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] beëindigd en is de GI benoemd tot haar voogd.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige3] wonen in het gezin van de pleegouders. [de minderjarige2] woont bij zijn oom (een broer van de moeder).
3.4
De grootmoeder is de moeder van de moeder en (dus) de grootmoeder van [de minderjarige1] . Een verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige1] vast te stellen is op 12 februari 2019 door de kinderrechter afgewezen. Deze beslissing is door dit hof bekrachtigd op 22 augustus 2019.
3.5
Op 15 december 2020 heeft de grootmoeder opnieuw een verzoek bij de rechtbank ingediend om een omgangsregeling met [de minderjarige1] . De grootmoeder heeft verzocht te bepalen dat [de minderjarige1] en de grootmoeder ieder weekeinde vanaf vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 17.00 uur omgang hebben met elkaar, dan wel een in het belang van [de minderjarige1] wenselijke opbouwomgangsregeling te bepalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de grootmoeder afgewezen.
4.2
De grootmoeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grootmoeder verzoekt, zo heeft zij ter zitting verduidelijkt, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt de grootmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De wettelijke regeling
5.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Volgens artikel 1:377a lid 3BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De positie van de moeder
5.2
Hoewel het gezag van de moeder over [de minderjarige1] is beëindigd, is het hof van oordeel dat de moeder in deze zaak als belanghebbende heeft te gelden. Volgens artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in zaken als deze belanghebbende diegene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Vast staat dat er een omgangsregeling bestaat tussen de moeder en [de minderjarige1] . Gezien de hoge frequentie en intensiteit van het verzoek van de grootmoeder is voorstelbaar dat een toewijzing van het verzoek zou leiden tot een zodanige belasting van [de minderjarige1] dat dit invloed zou hebben op het ongestoorde verloop van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] . Daarnaast is, vanwege de verstoorde verhoudingen tussen de moeder en de grootmoeder, niet uit te sluiten dat contacten tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] de relatie tussen de moeder en [de minderjarige1] beïnvloeden, de huidige contactregeling van de moeder en [de minderjarige1] onder druk zetten of veroorzaken dat de moeder uit beeld raakt. Aldus heeft de zaak naar het oordeel van het hof rechtstreeks betrekking op het familieleven van de moeder en haar recht op contact met haar kind.
De ontvankelijkheid van het verzoek
5.3
De GI heeft aangevoerd dat de grootmoeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep omdat in het petitum bovenaan ‘moeder’ als verzoekster wordt vermeld. Dit betreft volgens het hof echter, zo valt uit de rest van het beroepschrift af te leiden, overduidelijk een (eenmalige) verschrijving, zodat het verweer wordt verworpen.
De nauwe persoonlijke betrekking
5.4
De GI heeft voorts gesteld dat het ‘family life’, ofwel de nauwe persoonlijke betrekking, tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] door verloop van de tijd is verdwenen. Inmiddels is er immers meer dan vijf jaar verstreken waarin er (nagenoeg) geen contact is geweest tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] .
5.5
Het hof stelt voorop dat een aanvankelijk vastgesteld family life door latere omstandigheden kan eindigen. De enkele omstandigheid dat er gedurende een bepaalde (langere) periode contacten tussen de grootmoeder en een kleinkind achterwege zijn gebleven is daarvoor echter niet voldoende. Dat klemt te meer nu de grootmoeder in deze zaak in de betreffende periode steeds de wens heeft geuit en pogingen heeft ondernomen contact te krijgen met haar kleinkind, maar die niet zijn gehonoreerd.
De verzochte omgangsregeling
5.6
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de grootmoeder om een omgangsregeling met [de minderjarige1] vast te stellen afgewezen moet worden.
5.7
[de minderjarige1] heeft een erg belaste voorgeschiedenis. Zij heeft de eerste jaren van haar leven doorgebracht in een complex gezinssysteem, waar grote spanningen waren. De relatie tussen de moeder enerzijds en haar broer en de grootmoeder anderzijds is zeer verstoord. [de minderjarige1] is door wat zij binnen het gezinssysteem heeft meegemaakt ernstig beschadigd. Zij volgt op dit moment traumatherapie, waarbij rust en stabiliteit in de opvoedsituatie nodig is. De pleegouders bieden dit. Tijdens de therapie is gebleken dat [de minderjarige1] angstig is voor de grootmoeder. Zo is zij bang door de grootmoeder te worden meegenomen. Of deze angsten terecht zijn of niet, ze zijn in elk geval voor [de minderjarige1] reëel. Nu [de minderjarige1] een behandeling volgt om haar belaste verleden te verwerken, is een confrontatie met dat wat voor haar op negatieve wijze verbonden is met dat verleden, onwenselijk. [de minderjarige1] heeft overigens aangegeven geen behoefte te hebben aan contact met haar grootmoeder. Naar het oordeel van het hof mag de huidige, kwetsbare, situatie waarin [de minderjarige1] zich bevindt niet door een opgelegd contact met de grootmoeder worden verstoord, ook niet als dat via een beeldbelverbinding is.
Daarnaast acht het hof het belangrijk dat de lopende omgangsregeling met de moeder niet in gevaar wordt gebracht doordat [de minderjarige1] omgangscontacten zou moeten hebben met de grootmoeder.
Ten slotte heeft de GI aangegeven dat de grootmoeder de neiging heeft grenzen van [de minderjarige1] over te gaan, wat onrust en paniek bij [de minderjarige1] veroorzaakt. De grootmoeder lijkt niet in te zien wat haar gedrag bij [de minderjarige1] teweegbrengt. De grootmoeder schetst telkens een geheel andere gang van zaken. Het hof stelt vast dat, zo lang de beleving van [de minderjarige1] een geheel andere is dan die van de grootmoeder, contactherstel ook op langere termijn moeilijk haalbaar zal zijn.
5.8
Op grond van het voorgaande zullen contacten tussen de grootmoeder en [de minderjarige1] ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige1] en in strijd zijn met haar zwaarwegende belangen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking onder aanvulling van de gronden bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst de verzoeken van de grootmoeder in hoger beroep af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
30 april 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en
J.L. Roubos, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 2 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.