ECLI:NL:GHARL:2021:11345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
200.287.258/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van het vaderschap van een minderjarige in het kader van een echtscheiding en de rol van de bijzondere curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontkenning van het vaderschap van de heer [de vader] ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] had eerder bij de rechtbank Overijssel een verzoek ingediend tot ontkenning van het vaderschap, dat was afgewezen. De bijzondere curator, benoemd om de belangen van [de minderjarige] te behartigen, heeft in hoger beroep het verzoek van de moeder ondersteund en verzocht om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat [de huidige echtgenoot] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [de minderjarige] is, op basis van DNA-onderzoek. Het hof oordeelde dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zijn juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die een heroverweging rechtvaardigden, maar het hof kwam tot een andere conclusie op basis van de nieuwe informatie. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de ontkenning van het vaderschap is gegrond verklaard. De moeder heeft geen belang meer bij haar verzoek uit de eerste aanleg, dat is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.258/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 244626)
beschikking van 7 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
belanghebbende in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Beuving te Hardenberg,
en
mr. [de bijzondere curator],
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van de na te noemen [de minderjarige] ,
belanghebbende in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de vader] ,
[de huidige echtgenoot],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de huidige echtgenoot] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Zwolle,
verder te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 29 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift (met bijlagen), ingekomen op 8 december 2020;
- een journaalbericht namens de moeder van 22 december 2020 (met bijlagen);
- een journaalbericht namens de moeder van 12 januari 2021 (met bijlagen);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de bijzondere curator;
- een brief van de raad van 14 mei 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 oktober 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- de bijzondere curator.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht namens de moeder van 18 oktober 2021 met als bijlage de beschikking van 20 oktober 2016 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle.

3.De feiten

3.1
Tijdens het –op 23 november 2015 door echtscheiding ontbonden– huwelijk van de moeder en de heer [de vader] is [in] 2015 [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ) geboren. [de minderjarige] woont bij de moeder en haar huidige echtgenoot, [de huidige echtgenoot] .
3.2
De moeder, [de vader] , [de huidige echtgenoot] en [de minderjarige] hebben een onbekende nationaliteit.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 20 oktober 2016 is het (gezamenlijk) verzoek van [de vader] en de moeder tot ontkenning van het vaderschap van [de vader] over [de minderjarige] afgewezen. De rechtbank overwoog dat zij niet voldoende aannemelijk achtte dat [de vader] niet de biologische vader is van [de minderjarige] . De moeder en [de vader] hadden eerder niet meegewerkt aan een door de rechtbank gelast DNA-onderzoek. Tegen deze beschikking van 20 oktober 2016 is geen hoger beroep ingesteld, waardoor die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4
De moeder is [in] 2019 gehuwd met [de huidige echtgenoot] .
3.5
Op 27 februari 2020 heeft de moeder de rechtbank (opnieuw) verzocht – zo begrijpt het hof – de ontkenning van het vaderschap van [de vader] over [de minderjarige] gegrond te verklaren.
3.6
Bij beschikking van 1 mei 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang,
mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] en de bijzondere curator verzocht een verslag van bevindingen te maken en daarin een standpunt in te nemen ten aanzien van het afstammingsverzoek.
3.7
De bijzondere curator schrijft in zijn rapport van 26 mei 2020 dat het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap weliswaar buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn is ingediend, maar dat in het onderhavige geval geen enkel belang is gediend bij handhaving van de termijnstelling en dat de belangen van [de minderjarige] zich juist daartegen verzetten. Hij wijst er daarbij op dat zowel de moeder als [de vader] ervan overtuigd zijn dat [de vader] niet de biologische vader van [de minderjarige] is.
3.8
Bij beschikking van 29 september 2020 (verder ook: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat er geen (nieuwe) feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die maken dat hanteren van de wettelijke termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.9
Nadat de rechtbank voormelde beschikking heeft gewezen, is er, op 22 oktober 2020, op het kantoor van de bijzondere curator DNA-materiaal afgenomen van [de huidige echtgenoot] en [de minderjarige] . Uit onderzoek van dat DNA-materiaal is gebleken dat [de huidige echtgenoot] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [de minderjarige] is.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot ontkenning vaderschap alsnog gegrond te verklaren.
4.2
De bijzondere curator is in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De bijzondere curator is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft verzuimd in haar oordeel te betrekken het aanbod van de bijzondere curator om het verzoek van de moeder eventueel te willen overnemen indien er aanleiding mocht zijn haar verzoek af te wijzen. Door de bijzondere curator het verzoek van de moeder niet te laten overnemen heeft de rechtbank de belangen van [de minderjarige] miskend.
In zijn incidenteel hoger beroep verzoekt hij het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. de ontkenning van het vaderschap van [de vader] ten aanzien van [de minderjarige] gegrond te verklaren;
II. onder opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ten aanzien van [de minderjarige] in kracht van gewijsde is gegaan het ouderschap van [de huidige echtgenoot] ten aanzien van [de minderjarige] vast te stellen.

5.De motivering van de beslissing

Ontkenning vaderschap
5.1
Op grond van artikel 1:199 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt vanwege het huwelijk tussen [de vader] en de vrouw ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] , [de vader] geacht de vader te zijn van [de minderjarige] .
Vaderschap dat door het huwelijk is ontstaan kan vervolgens worden aangetast door de ontkenning van het vaderschap op de grond dat (in dit geval) [de vader] niet de biologische vader van het kind is.
5.2
Het vaderschap kan worden ontkend:
a. door de vader of de moeder van het kind (artikel 1:200 lid 1 sub a BW); en/of
b. door het kind zelf (artikel 1:200 lid 1 sub b BW).
Voor indiening van een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door de moeder
geldt een termijn van een jaar na de geboorte van het kind artikel (1:200 lid 5 BW).
Het kind zelf kan binnen drie jaren nadat het bekend is geworden met het feit dat de man
vermoedelijk niet zijn biologische vader is een verzoek tot gegrondverklaring van de
ontkenning indienen. Indien deze bekendheid reeds tijdens de minderjarigheid is ontstaan,
kan het kind tot uiterlijk drie jaren na zijn meerderjarigheid een dergelijk verzoek indienen
(artikel 1:200 lid 6 BW).
5.3
Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:200 lid 6 BW een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door een minderjarig kind ook gedurende zijn minderjarigheid kan worden ingediend, indien het kind daarbij wordt vertegenwoordigd door een bijzondere curator. Niet vereist is dat het kind in staat moet zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen (vgl. HR 31 oktober 2003, NJ 2004, 315), nu de bijzondere curator geacht wordt het belang van het kind te toetsen.
5.4
Uit de behandeling ter zitting van het hof is naar voren gekomen dat de bijzondere curator in eerste aanleg te kennen heeft gegeven dat hij het verzoek tot ontkenning van het vaderschap wenste over te nemen indien dat nodig zou zijn, namelijk indien - zo begrijpt het hof - het verstreken zijn van de wettelijke termijn in de weg zou staan aan toewijzing van het verzoek van de moeder. De rechtbank heeft hier niet op gereageerd. Niettemin gaat het hof ervan uit dat het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap ook al, zij het mogelijk slechts impliciet, in eerste aanleg is gedaan, zodat er ruimte is voor beoordeling van het verzoek in hoger beroep.
5.5
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man over [de minderjarige] gegrond moet worden verklaard, nu door het DNA-onderzoek met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast is komen te staan dat [de huidige echtgenoot] de biologische vader van [de minderjarige] is. Volgens de bijzondere curator heeft [de minderjarige] niets meer te verwachten van [de vader] als (juridische) vader, terwijl hij de afgelopen jaren family life heeft opgebouwd met [de huidige echtgenoot] . De bijzondere curator acht het in het belang van [de minderjarige] dat zijn juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid.
5.6
Tegen het verzoek van de bijzondere curator is door geen van de betrokkenen verweer gevoerd.
5.7
Het hof heeft zelfstandig na te gaan of de aan het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ten grondslag gelegde feiten, getoetst aan artikel 1:200 BW, gegrondverklaring kunnen rechtvaardigen.
5.8
Anders dan bij de rechtbank is er nu meer duidelijkheid over de biologische afstamming van [de minderjarige] , omdat door de uitkomsten van het DNA-onderzoek ervan kan worden uitgegaan dat [de huidige echtgenoot] de biologische vader van [de minderjarige] is. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen het onderbouwde standpunt van de bijzondere curator over het belang van [de minderjarige] , is het hof van oordeel dat het verzoek om de ontkenning van het vaderschap van [de vader] over [de minderjarige] gegrond te verklaren in het belang van [de minderjarige] dient te worden toegewezen.
5.9
Gelet op het voorgaande heeft de moeder geen belang meer bij toewijzing van haar verzoek uit de eerste aanleg en hoger beroep, zodat dit zal worden afgewezen, zonder inhoudelijke bespreking daarvan.
Vaststelling ouderschap
5.1
Ingevolge artikel 1:207 lid 1 BW kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van het kind.
5.11
De bijzondere curator heeft ter zitting verklaard dat de ouders graag zelf de erkenning van [de minderjarige] door [de huidige echtgenoot] willen laten doen, zodat het op die manier in de daarvan op te maken akte komt te staan. Dit is volgens de bijzondere curator ook in het belang van [de minderjarige] .
Het hof begrijpt hieruit dat de bijzondere curator zijn verzoek inzake de vaststelling van het ouderschap niet wenst te handhaven en dat dit als ingetrokken kan worden beschouwd.

6.De slotsom

De bestreden beschikking zal worden vernietigd en de ontkenning van het vaderschap zal gegrond worden verklaard, met afwijzing van wat verder is verzocht.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 29 september 2020;
en in zoverre opnieuw beslissende:
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van [de vader] , geboren te [plaats1] [in] 1987 ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige] , geboren te [woonplaats1] [in] 2015;
draagt de griffier van het hof op niet eerder dan drie maanden na dagtekening van deze beschikking – en voor zover daartegen geen cassatie is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.H.F. van Vugt en
R. Krijger, in samenwerking met mr. M. Marsnerova, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.