Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het ouderlijk gezag van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], na de scheiding van hun ouders. De ouders, de vader en de moeder, hebben van 2010 tot eind 2017 een relatie gehad en hebben samen twee kinderen. De vader heeft beide kinderen erkend en tot de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1], terwijl de moeder alleen het gezag had over [de minderjarige2]. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de vader ging in hoger beroep tegen de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de zorgregeling voor beide kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2021 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De vader verzocht om [de minderjarige1] te horen, omdat zij aangaf meer bij hem te willen zijn. Het hof oordeelde echter dat het in het belang van het kind niet wenselijk was om haar te horen, gezien de problematiek van parentificatie en loyaliteitsproblemen. Het hof concludeerde dat de huidige zorgregeling goed functioneerde en dat de kinderen baat hadden bij de stabiliteit die deze regeling bood. De ouders hadden positieve stappen gezet in hun communicatie en de hulpverlening gaf aan dat er geen signalen waren dat het niet goed ging met de kinderen.
Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de vader af. Het hof benadrukte het belang van duidelijkheid en voorspelbaarheid voor de kinderen en dat wijzigingen in de zorgregeling onrust zouden veroorzaken. De beslissing van het hof was gericht op het waarborgen van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarigen, waarbij de ouders de verantwoordelijkheid kregen om de zorgregeling in de praktijk goed uit te voeren.