ECLI:NL:GHARL:2021:11346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
200.287.812/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en zorgregeling voor minderjarigen na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het ouderlijk gezag van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], na de scheiding van hun ouders. De ouders, de vader en de moeder, hebben van 2010 tot eind 2017 een relatie gehad en hebben samen twee kinderen. De vader heeft beide kinderen erkend en tot de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1], terwijl de moeder alleen het gezag had over [de minderjarige2]. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de vader ging in hoger beroep tegen de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de zorgregeling voor beide kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2021 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De vader verzocht om [de minderjarige1] te horen, omdat zij aangaf meer bij hem te willen zijn. Het hof oordeelde echter dat het in het belang van het kind niet wenselijk was om haar te horen, gezien de problematiek van parentificatie en loyaliteitsproblemen. Het hof concludeerde dat de huidige zorgregeling goed functioneerde en dat de kinderen baat hadden bij de stabiliteit die deze regeling bood. De ouders hadden positieve stappen gezet in hun communicatie en de hulpverlening gaf aan dat er geen signalen waren dat het niet goed ging met de kinderen.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees de verzoeken van de vader af. Het hof benadrukte het belang van duidelijkheid en voorspelbaarheid voor de kinderen en dat wijzigingen in de zorgregeling onrust zouden veroorzaken. De beslissing van het hof was gericht op het waarborgen van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarigen, waarbij de ouders de verantwoordelijkheid kregen om de zorgregeling in de praktijk goed uit te voeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.812/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 183616)
beschikking van 7 december 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.J. Arts te Groningen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 26 februari 2019 en 29 september 2020 (de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 29 december 2020;
- een journaalbericht namens de vader van 19 maart 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 23 maart 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2021 plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook de moeder is verschenen. Namens de GI zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Namens de raad, in het kader van zijn adviserende taak, is [naam3] verschenen.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben van 2010 tot eind 2017 een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2011;
- [de minderjarige2] , [in] 2013.
Tot de bestreden beschikking oefenden de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en had de moeder alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] . De vader heeft beide kinderen erkend. Sinds de bestreden beschikking oefenen de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] .
3.2
[de minderjarige1] staat ingeschreven bij de vader en [de minderjarige2] staat ingeschreven bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van 5 juni 2018 is, voor zover hier van belang, de volgende voorlopige zorg- en contactregeling vastgesteld:
- [de minderjarige2] verblijft in de ene week bij de moeder en in de andere week bij de vader, waarbij er
gewisseld zal worden op de maandag;
- [de minderjarige1] verblijft wekelijks van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de moeder; de
vriend van de moeder zal tijdens het verblijf van [de minderjarige1] bij de moeder niet aanwezig zijn.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 6 september 2018 heeft de voorzieningenrechter onder meer verstaan dat de ouders ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling, inhoudende dat:
- de moeder woensdag 29 augustus 2018 om 17.00 uur bij de vader en de kinderen
langskomt. De ouders geven dan kort uitleg aan de kinderen over wat er de afgelopen
periode is gebeurd en waar ze nu aan gaan werken;
- de moeder vrijdag 31 augustus 2018 met de kinderen naar [naam4] gaat van 15.00 uur tot
17
uur;
- de kinderen op de zondagen 9, 16, 23 en 30 september 2018 een omgangsmoment hebben met de moeder. De eerste zondag is het omgangsmoment van 13.00 uur tot 18.00 uur en de zondagen daarop van 10.00 uur tot 18.00 uur. De vader brengt de kinderen naar de moeder en de moeder brengt de kinderen weer terug naar de vader, waarbij de kinderen bij de moeder hebben gegeten.
In de eerste week van oktober 2018 wordt de omgangsperiode geëvalueerd onder begeleiding van een vertegenwoordiger van de raad.
3.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 22 januari 2019 onder toezicht van de GI. De termijn is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 22 januari 2022.
3.6
Bij tussenbeschikking van 26 februari 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de volgende voorlopige contactregeling vastgesteld:
- zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] verblijft iedere veertien dagen van zondagochtend 10:00 uur tot
dinsdag 18:00 uur bij de moeder; daarbij is aangetekend dat [de minderjarige1] , als zij dit wenst, eerder
kan worden teruggebracht naar de vader; de moeder dient de vader hierover dan uiterlijk op
zondagmiddag om 17:00 uur te informeren, opdat [de minderjarige1] alsdan op zondagmiddag om 18:00
uur kan worden teruggebracht bij de vader; de moeder heeft daarbij toegezegd dat zij op
dinsdagmiddag met [de minderjarige2] naar zwemles zal gaan; als de zwemles van [de minderjarige2] iets later eindigt
dan 18:00 uur, dan brengt de moeder de kinderen aansluitend aan de zwemles naar de vader.
- op de dinsdag volgend op het weekend dat de kinderen bij de vader hebben doorgebracht,
verblijven de beide kinderen vanaf `s middags na schooltijd tot 18:00 uur (dan wel tot na de
zwemles) bij de moeder; het belmoment van de woensdagmiddag zal hiermee komen te
vervallen.
De rechtbank heeft de beslissing over het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] , de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de definitieve contactregeling aangehouden. De rechtbank heeft de ouders verwezen naar het hulpverleningstraject [naam5] van [naam6] en
[naam6] verzocht een rapportage over het verloop van het traject aan de rechtbank voor te leggen. Verder heeft de rechtbank de raad verzocht bij een niet-positief verlopen traject te bezien of een raadsonderzoek noodzakelijk is en indien dat het geval is, een onderzoek te verrichten naar de contactregeling en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen.
3.7
[naam6] heeft bij rapportage van 17 februari 2020 onder meer geconcludeerd dat de ouders de nodige positieve stappen hebben gezet, maar geen overeenstemming hebben bereikt over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling. De raad heeft besloten geen nieuw raadsonderzoek te verrichten en heeft de rechtbank geadviseerd een beslissing te nemen over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] ;
- een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de ene week gezamenlijk bij de vader zullen verblijven en de andere week gezamenlijk bij de moeder;
- bepaald dat [de minderjarige2] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
- bepaald dat [de minderjarige1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
- de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld:
- in de herfstvakantie zullen de kinderen in het ene jaar bij de ene ouder verblijven en
in het andere jaar bij de andere ouder; in het jaar 2020 zullen de kinderen in de herfstvakantie bij de vader verblijven;
- de kerstvakantie zal bij helfte worden verdeeld, waarbij er jaarlijks wordt gewisseld opdat de kinderen in het ene jaar de eerste week bij de ene ouder verblijven en de tweede week bij de andere ouder en in het daaropvolgende jaar andersom enz.; in het schooljaar 2020/2021 zullen de kinderen de eerste week bij de moeder verblijven en de tweede week bij de vader;
- in de voorjaarsvakantie zullen de kinderen in het ene jaar bij de ene ouder verblijven en in het andere jaar bij de andere ouder; in 2021 zullen de kinderen in de voorjaarsvakantie bij de vader verblijven;
- de meivakantie zal bij helfte worden verdeeld, waarbij er jaarlijks wordt gewisseld opdat de kinderen in het ene jaar de eerste week bij de ene ouder verblijven en de tweede week bij de andere ouder en in het daaropvolgende jaar andersom enz.; in 2021 zullen de kinderen de eerste week van de meivakantie bij de vader verblijven en de tweede week bij de moeder;
- de zomervakantie zal bij helfte worden verdeeld waarbij er jaarlijks wordt gewisseld opdat de kinderen in het ene jaar twee weken bij de ene ouder verblijven, twee weken bij de andere ouder en dan nog een week bij de ene ouder en een week bij de andere ouder en in het daaropvolgende jaar andersom; in 2021 zullen de kinderen de eerste twee weken van de zomervakantie bij de moeder verblijven, daarna twee weken bij de vader, een week bij de moeder en de laatste week bij de vader;
- bepaald dat zolang de ondertoezichtstelling van de kinderen voortduurt, de gezinsvoogd de
bevoegdheid heeft om in geval van een geschil over de uitvoering/interpretatie/aanpassing
van de zorgregeling, een beslissing te nemen die voor de ouders leidend is.
4.2
De vader komt met vier grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op het horen van [de minderjarige1] , de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de zorg- en vakantieregeling ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] en de zorg- en vakantieregeling ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , en, opnieuw rechtdoende:
- [de minderjarige1] te horen;
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de vader vast te stellen;
- een zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] één weekend in de twee weken en in de zomervakantie twee keer één week, niet opvolgend, bij de moeder verblijven. - met betrekking tot de verdeling van de kerst- en meivakantie een voor de kinderen minder belastende regeling vast te stellen;
- een en ander kosten rechtens.
4.3
De moeder heeft ter zitting haar standpunt kenbaar gemaakt. Zakelijk weergegeven verzoekt zij het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Horen [de minderjarige1]
5.1
De vader verzoekt het hof om [de minderjarige1] te horen. De vader geeft aan dat [de minderjarige1] tegen hem zegt dat zij meer bij hem wil zijn. Volgens de vader heeft [de minderjarige1] behoefte aan ‘quality time’ met haar vader. Voor het hof wijst dit echter op een bevestiging van de door de hulpverlening bij [de minderjarige1] geconstateerde problematiek. Uit de stukken, waaronder het eindrapport zorgpad [naam5] van [naam6] van 17 februari 2020, blijkt dat er aanwijzingen zijn dat bij [de minderjarige1] sprake is van parentificatie en loyaliteitsproblemen. Juist gelet op deze problematiek vindt het hof het niet in het belang van [de minderjarige1] om haar te horen.
Daarbij komt dat de 10-jarige [de minderjarige1] al met verschillende hulpverleners heeft gesproken. Uit de stukken blijkt voldoende wat [de minderjarige1] tijdens deze gesprekken heeft aangegeven.
Gelet op het bovenstaande zal het hof het verzoek van de vader om [de minderjarige1] te horen afwijzen. Ten overvloede merkt het hof het volgende op. Ook als [de minderjarige1] wel gehoord zou worden, betekent dat niet dat het hof per definitie haar standpunt zou volgen, ook niet wanneer [de minderjarige1] twaalf jaar of ouder zou zijn en - conform het wettelijke uitgangspunt - wel de gelegenheid zou krijgen om gehoord te worden. De mening van een minderjarige is belangrijk, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn voor de te nemen beslissing.
Hoofdverblijfplaats [de minderjarige2] en zorg- en vakantieregeling [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.2
In hoger beroep is gebleken dat er de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft plaatsgevonden, dat beide ouders stappen hebben gezet en dat er nu sprake is van een duidelijke en stabiele situatie waar de kinderen baat bij hebben. De uitvoering van de bij de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling verloopt goed. De kinderen hebben bij de hulpverlening aangegeven dat ze blij zijn met de huidige regeling. Zij hebben geen last meer van de overdracht tussen de ouders. De GI ziet geen signalen meer dat het niet goed gaat met de kinderen. Ook de communicatie tussen de ouders is verbeterd. Het is goed van de ouders dat zij nu hebben bereikt dat zij bijvoorbeeld met elkaar het functioneren van [de minderjarige2] op haar school kunnen bespreken en een praatje met elkaar kunnen maken als ze elkaar in het bijzijn van de kinderen zien. Het hof vindt het bovendien positief dat de ouders de strijdbijl grotendeels lijken te hebben begraven. Dit is belangrijk voor kinderen. Het hof acht het dan ook niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om de hoofdverblijfplaats en/of zorgregeling te wijzigen. Duidelijkheid en voorspelbaarheid zijn nu het belangrijkst voor de kinderen. Het hof volgt de vader niet in zijn stelling dat toewijzing van zijn verzoek ook duidelijkheid geeft voor de kinderen. Dit zou immers opnieuw een verandering van de situatie betekenen voor de kinderen, wat weer de nodige onrust zal geven.
5.3
Daarbij komt dat uit de stukken blijkt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kinderen zijn die, na alles wat ze in hun jonge leven al hebben meegemaakt door de aanhoudende strijd tussen de ouders, nu extra behoefte hebben aan een consequente toepassing van regels, waardoor de gecreëerde rust en duidelijkheid blijven bestaan, ook met betrekking tot de uitvoering van de zorgregeling. Het hof deelt de door de raad ter zitting gegeven visie dat er eerst sprake moet zijn van een duidelijke basis die niet ter discussie wordt gesteld, en waarbij er sprake is van rust. Vervolgens dient er gezocht te worden naar een balans waarbij wel in enige mate sprake kan zijn van flexibiliteit (en dus niet een te starre houding van één van beide ouders), maar waarbij niet alles weer wordt opengesteld. Het gaat dus om flexibel zijn met betrekking tot kleine incidentele aanpassingen, zoals het door de moeder aangedragen voorbeeld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan de moeder hadden gevraagd of ze naar de verjaardag van het zoontje van de partner van de vader mochten en de moeder hiermee heeft ingestemd, en zij de vader heeft gebeld om dit te bespreken en regelen. Het aanpassen van de zorgregeling zoals de vader heeft verzocht en het ter zitting aangehaalde voorbeeld om [de minderjarige1] een keer twee dagen langer bij de vader te laten zijn, beschouwt het hof echter als tornen aan de basis-zorgregeling. De raad heeft ter zitting verklaard dat dergelijke aanpassingen bij de kinderen zorgen voor keuzevrijheid en dus keuzedwang en/of keuzestress.
5.4
In de door de vader aangevoerde stellingen ziet het hof geen reden om anders te oordelen dan de rechtbank. Het hof ziet gelet op het hiervoor overwogene ook geen reden om onderscheid te maken tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Voor zover de vader meer quality time met [de minderjarige1] wil, merkt het hof op dat dit ook mogelijk is in de week dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem verblijven.
5.5
Ook ten aanzien van de vakantieregeling ziet het hof geen reden om anders te beslissen dan de rechtbank. Het hof verwijst naar het hiervoor overwogene met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en reguliere zorgregeling. De vader heeft onvoldoende onderbouwd en het hof is ook overigens niet gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling voor de mei-, zomer- en kerstvakantie te belastend is voor [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, J.G. Idsardi en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 7 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.