ECLI:NL:GHARL:2021:11363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
200.296.787/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van verstoorde ouder-kindrelaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 april 2021 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van een jaar. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen, terwijl de raad voor de kinderbescherming en de vader verweer voeren en verzoeken om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de vader en de kinderen, alsook tussen de ouders onderling. De kinderen hebben ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en een echtscheiding, wat heeft geleid tot een situatie waarin zij klem zitten tussen de ouders. De raad heeft eerder geconcludeerd dat er geen kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk was, maar na nieuwe signalen van de kinderen is besloten tot een kinderbeschermingsonderzoek.

De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak van ondertoezichtstelling om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. Het hof is van oordeel dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk de nodige afspraken te maken om de situatie te verbeteren. De ondertoezichtstelling is inmiddels al positief gebleken, met verbeteringen in de omgang tussen de vader en de kinderen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.787/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 204701)
beschikking van 9 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Schutte te Winschoten,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.R. van der Veen te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift namens de moeder met bijlage(n), ingekomen op 7 juli 2021;
- een brief van de raad van 22 juli 2021 met productie(s);
- het verweerschrift namens de vader;
- een journaalbericht namens de moeder van 25 oktober 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] namens de raad;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam2] namens de GI.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een faxbericht namens de moeder van 25 november 2021 met als bijlage een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 september 2021.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn [in] 2014 met elkaar getrouwd. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
De ouders oefenen van rechtswege gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 5 december 2017 is, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Deze echtscheiding is op 23 februari 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Verder is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder bepaald. De beslissing over de zorgregeling is aangehouden.
3.3
Van medio 2017 tot april 2019 heeft de moeder een nieuwe relatie gehad, waaruit [de minderjarige3] is geboren [in] 2018. [de minderjarige3] woont bij de moeder, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.4
Medio 2019 heeft de raad na onderzoek geconcludeerd dat er geen kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. De raad is van mening dat de regie voor de begeleide omgang bij het [naam3] (het [naam3] ) dient te liggen en heeft de ouders geadviseerd deel te nemen aan een specialistisch hulpverleningstraject gericht op de onderlinge communicatie en eventuele onderliggende problematiek
.
3.5
Bij beschikking van 2 juli 2019 is een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de vader twee uur per twee weken onder begeleiding van het [naam3] en [naam4] omgang heeft met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Verder zijn de ouders verwezen naar het traject ‘ [naam5] ’ van [naam6] .
3.6
De raad heeft, na een melding van [naam6] over de niet-positieve afronding van het traject, besloten een onderzoek te doen naar de vraag of er een zorgregeling tot stand kan komen. Op grond van zijn voorlopige onderzoeksbevindingen heeft de raad ambtshalve besloten het onderzoek uit te breiden naar een kinderbeschermingsonderzoek.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 april 2021 tot 9 april 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder komt in hoger beroep van de bestreden beschikking. Zij beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (voor de duur van twaalf maanden) af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De raad heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en het hof verzocht (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Evenals de kinderrechter is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW.
5.3
Het hof is, anders dan de moeder heeft betoogd, van oordeel dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat het dus niet op alle gebieden goed gaat met hen.
De kinderen hebben op jonge leeftijd in korte tijd veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt: huiselijk geweld tussen de vader en de moeder, de echtscheiding en de daarna voortdurende echtscheidingsstrijd tussen de ouders, onregelmatig en met tussenpozen geen contact en omgang met de vader (deels vanwege de coronamaatregelen), een nieuwe partner van de moeder met wie de moeder een zoontje ( [de minderjarige3] ) heeft gekregen en in welke relatie ook huiselijk geweld heeft plaatsgevonden en welke relatie inmiddels is beëindigd.
Tijdens het raadsonderzoek hebben de kinderen zorgelijke en voor kinderen van (toen) vijf en zes (bijna zeven) jaar, bijzondere uitspraken gedaan in het gesprek met de raadsonderzoeker. [de minderjarige2] heeft aangegeven dat zijn vader (die [de minderjarige2] tijdens het gesprek bij zijn voornaam noemde) hem wel honderd keer heeft geslagen, heeft geschopt in de buik en heeft laten struikelen en dat de vader van [de minderjarige3] (zijn halfbroertje) zijn moeder heeft geslagen. Ook heeft hij verteld dat hij niet meer vindt dat de vader zijn vader is, omdat hij zo gemeen doet. Verder heeft hij desgevraagd aangegeven dat hij zijn vader een beetje mist, maar dat hij dit niet aan zijn moeder durft te vertellen. [de minderjarige2] heeft de vader niet getekend op een tekening van zijn familie. Tot slot heeft [de minderjarige2] benoemd dat het niet de bedoeling was dat hij de naam van de vader van [de minderjarige3] noemde, omdat hij van de moeder zijn naam niet mag zeggen.
[de minderjarige1] heeft direct bij aanvang van het gesprek (uit zichzelf) tegen de raadsonderzoeker gezegd dat ze geen vader heeft. Vervolgens heeft ze desgevraagd wel gezegd dat de vader haar vader is. Als ze tijdens het gesprek over de vader praatte, verstijfde haar houding en praatte ze zachter. Ze heeft van [de minderjarige2] gehoord dat de vader hem in zijn buik heeft geschopt. Verder heeft [de minderjarige1] verteld dat de vader van [de minderjarige3] haar moeder pijn heeft gedaan. Zij mag van haar moeder niet over hem praten bij de raadsonderzoeker.
Beide kinderen hebben aangegeven dat zij van hun moeder zelf mogen kiezen of ze contact willen met de vader.
Verder hebben beide kinderen wisselende signalen afgegeven over het contact met hun vader en hun eigen wensen daarin. Enerzijds geven ze aan dat de vader vervelende dingen voor hen heeft gedaan. Anderzijds benoemen zij positieve ervaringen over de omgang met hun vader. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat het de vraag is of de kinderen vrijuit over de vader kunnen praten en onbelast contact met hem kunnen hebben. Ook is het zorgelijk dat de verantwoordelijkheid voor omgang met de vader blijkbaar bij deze jonge kinderen wordt gelegd. En verder duiden deze uitspraken er op dat de kinderen last hebben van de strijd tussen hun ouders.
De ontwikkelingsbedreiging is dus niet alleen gelegen in (de uitvoering van) de omgangsregeling, maar ook - gelet op de uitspraken van de kinderen - in de (ernstig) verstoorde verstandhouding tussen de vader en de kinderen alsook tussen de vader en de moeder en in de ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders (de al langere tijd voortdurende ex-partnerproblematiek) waardoor de kinderen klem komen te zitten tussen de ouders.
5.4
Om bovenstaande ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen is het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Het hof laat in het midden wat de oorzaak ervan is dat het de ouders niet gelukt is om de in vrijwillig kader ingezette hulpverlening met een positief resultaat af te ronden. De feitelijke situatie is van belang en dat is dat er nu al gedurende een lange periode geen of summier en begeleide omgang heeft plaatsgevonden, ondanks dat er al sinds 2017 in vrijwillig kader hulpverlening betrokken is geweest. Het hof heeft er, evenals de raad, dan ook geen vertrouwen in dat het de ouders nu alsnog zou lukken om de ontwikkelingsbedreigingen in vrijwillig kader op te lossen.
5.5
Met betrekking tot de stelling van de moeder dat ze overal aan meewerkt en dat de situatie buiten haar invloed om is ontstaan, merkt het hof op dat het niet alleen erom gaat of een ouder meewerkt maar ook of de ouders gezamenlijk dusdanige afspraken kunnen maken dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. Dat is tot op heden onvoldoende gelukt en de vader heeft ter zitting verklaard dat hij niet verwacht dat dit zonder een ondertoezichtstelling alsnog gaat lukken. De vader ervaart steun door de bij de bestreden beschikking uitgesproken ondertoezichtstelling.
De door de moeder in haar beroepschrift geuite vrees dat de ondertoezichtstelling contraproductief zal werken, is tot nu toe ongegrond gebleken. Inmiddels zijn er juist positieve stappen gezet. De samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt goed, zo heeft de moeder zelf ook bevestigd. De hulpverlening, [naam7] voor de omgang en [naam6] voor het traject ‘ [naam5] ’, is inmiddels weer gestart en er vindt weer omgang plaats tussen de vader en de kinderen. De kinderen zeggen bovendien nu, zo heeft de raad onbetwist ter zitting verklaard, papa tegen de vader en trekken (weer) naar hem toe richting de omgang. Dit is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de houding die de kinderen tijdens het raadsonderzoek aannamen over hun vader.
De huidige ontwikkelingen zijn nog pril. Het hof acht de regiefunctie van de GI nodig om ervoor te zorgen dat er door de ouders verdere stappen worden gezet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 april 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 9 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.