ECLI:NL:GHARL:2021:11365

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
200.298.822/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die eerder door de kinderrechter was opgelegd. De moeder van de minderjarige, die het ouderlijk gezag uitoefent, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om haar dochter onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord. De moeder stelde dat haar dochter niet ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd en dat zij voldoende zorg accepteerde. Het hof heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat, hoewel de ontwikkeling van de minderjarige op dat moment goed leek te verlopen, er toch sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Dit was te wijten aan de onvermogen van de moeder om de omgang tussen de minderjarige en haar vader te bevorderen, wat leidde tot een verstoorde communicatie tussen de ouders. Het hof oordeelde dat de moeder weliswaar haar medewerking aan hulpverlening had verleend, maar dat de situatie tussen de ouders niet verbeterde. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat de moeder de noodzakelijke zorg voldoende accepteerde en de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd was. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en benadrukt dat de ouders opnieuw hulpverlening moeten zoeken om tot een constructieve omgangsregeling te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.822/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 191142)
beschikking van 9 december 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. P.A.K. van Eck te Groningen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
(1)
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
(2) de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
kantoorhoudende te Groningen.

1.Samenvatting

De dochter van de moeder is door de kinderrechter onder toezicht gesteld van de GI. De moeder is het niet eens met die beslissing en is daarvan in hoger beroep gekomen. Zij vindt dat haar dochter niet ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en/of noodzakelijke zorg voldoende wordt geaccepteerd. Het hof is het (deels) eens met de moeder. Het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt alsnog afgewezen.

2.Rechtszaak bij het hof

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de moeder met bijlage(n), ontvangen op 18 augustus 2021;
- een verweerschrift van de raad met bijlage(n);
- een journaalbericht van de moeder van 4 november 2021 met bijlage(n).
2.2
Op 29 november 2021 heeft de zitting plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- namens de raad: [naam1] ;
- namens de GI: [naam2] ;
- de vader.
2.3
Tijdens de zitting is met toestemming van het hof overgelegd:
- een brief van [naam3] (jeugdbeschermer) van 24 november 2021 met bijlage(n);
- een brief van [naam4] van 30 april 2020 met bijlage(n).

3.Beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter heeft als volgt beslist:

De kinderrechter:
stelt [de minderjarige] onder toezicht van de GI met ingang van 30 juni 2021 tot 30 juni 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.”

4.Verzoeken in hoger beroep

4.1
De moeder verzoekt het hof:

1. de beschikking d.d. 30 juni 2021 te vernietigen, en alsnog de Raad voor de
Kinderbescherming in het inleidende verzoek d.d. 26 maart 2019 en 13 april 2021, voor zover dit verzoek ziet op de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige] niet
ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming
te ontzeggen, althans zodanig te bepalen als uw Hof in goede justitie zal vermenen te
behoren;
2. de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.”
4.2
De raad verzoekt: “
het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen alsmede de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, d.d. 30 juni 2021 te bekrachtigen.

5.Feiten

5.1
De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] , geboren [in] 2017. De biologische en juridische vader van [de minderjarige] is [de vader] . Er is geen omgangsregeling tussen [de minderjarige] en haar vader. De vader heeft een dochter (2006) uit een eerdere relatie. Deze dochter verblijft om de week, een week bij de vader (co-ouder).
5.2
De vader heeft de rechtbank op 26 april 2018 verzocht hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en een zorgregeling vast te stellen.
5.3
De raad heeft de kinderrechter op 2 april 2019 verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen. Aan dit verzoek ligt ten grondslag een rapport Raadsonderzoek van 26 maart 2019
.
5.4
Het verzoek van de vader en het verzoek van de raad zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van (de kinderrechter) van de rechtbank van 30 april 2019. Bij (tussen)beschikking van 30 april 2019 zijn de beslissingen op de verzoeken aangehouden en zijn de ouders verwezen naar een hulpverleningstraject ‘ [naam5] ’ bij [naam4] .
5.5
[naam4] heeft op 30 april 2020 een Eindverslag uitgebracht. Uit dat verslag blijkt dat het traject voortijdig is beëindigd. De raad heeft daarop nader onderzoek ingesteld en daarvan op 21 april 2021 rapport uitgebracht. De raad heeft daarbij zijn verzoek om [de minderjarige] onder toezicht te stellen, gehandhaafd.
5.6
Bij de nu bestreden beschikking van 30 juni 2021 is [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld.
5.7
Bij beschikking van 6 juli 2021 is het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het ouderlijk gezag afgewezen en is het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling aangehouden voor de duur van een jaar, in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling.

6.Beoordeling

6.1
Aan het hof wordt het oordeel gevraagd of voldaan is aan de gronden om [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen van de GI. De moeder stelt zich op het standpunt dat de gronden daarvoor ontbreken. Allereerst omdat [de minderjarige] niet in haar ontwikkeling wordt bedreigd en voorts omdat de moeder haar medewerking aan hulpverlening in het vrijwillige kader verleent.
6.2
Niet is in geschil dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige] . Alle betrokkenen zijn het er over eens dat [de minderjarige] zich leeftijdsadequaat ontwikkelt. Het hof heeft geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Echter, anders dan de moeder, vindt het hof dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [de minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd omdat vast staat dat het de moeder tot op heden niet is gelukt om op adequate wijze uitvoering te geven aan haar ouderlijk gezag en de voor haar daaruit voortvloeiende verplichting om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige] met haar vader te bevorderen. De moeder slaagt er niet in om uitvoering te geven aan het recht van [de minderjarige] op omgang met haar vader en het recht maar ook de plicht van de vader tot omgang met zijn kind. De vraag wiens schuld dat is, laat het hof bij deze beoordeling buiten beschouwing. Feit is dat [de minderjarige] niet op structurele en vaste basis contact heeft met haar biologische en juridische vader, noch met haar halfzus alsmede dat de ouders niet in staat zijn tot constructieve (ouder) communicatie. De inzet van twee hulpverleningstrajecten, in een vrijwillig kader, heeft niet tot verbetering geleid. De verstandhouding tussen de ouders is, dus los van de schuldvraag, ernstig verstoord. De wijze waarop de ouders op dit moment (niet) met elkaar omgaan, vormt naar het oordeel van het hof een serieuze ontwikkelingsbedreiging voor hun dochter. Met name omdat zicht op verbetering van hun onderlinge verstandhouding en de totstandkoming van een stabiele contactregeling ontbreekt. Dat [de minderjarige] feitelijk niet wordt geconfronteerd met een strijd en gebrek aan vertrouwen tussen de ouders, zoals de moeder betoogt, geeft geen aanleiding voor het hof om hier anders over te oordelen. Vooral nu niet is gebleken dat bij de vader sprake is van een voor [de minderjarige] onveilige of beschadigende opvoedingssituatie. De begeleide contacten die tussen de vader en [de minderjarige] hebben plaatsgevonden, zijn voor [de minderjarige] juist ontspannen en leuk verlopen en gezien is dat de vader goed weet aan te sluiten bij [de minderjarige] en [de minderjarige] geniet van de momenten met hem.
6.3
In dit kader is ter zitting bij het hof duidelijk geworden dat sprake is van twee ouders met elk een eigen normen en waardenkader. De ouders lijken aanzienlijk te verschillen in de wijze waarop zij menen dat aan een ouderschap vorm zou moeten worden gegeven. Deze grote (karakter)verschillen maken dat ook sprake is van een groot wederzijds wantrouwen in elkaars ouderschap. De gezamenlijke gesprekken tussen de ouders met de hulpverlening zijn spanningsvol verlopen waarbij (onder meer) ook sprake is geweest van stemverheffingen en grof taalgebruik door de vader. Kort samengevat en zakelijk weergegeven voelt de moeder zich onvoldoende gezien, gehoord en gesteund.
Zij mist de betrokkenheid van de vader en vindt dat de vader te kort schiet in het nemen van zijn verantwoordelijkheid als vader van [de minderjarige] , maar overigens ook van zijn oudste dochter [naam6] . De vader op zijn beurt ervaart, kort en zakelijk weergegeven, dat de moeder hem diskwalificeert en hij het in haar optiek nooit goed (genoeg) kan doen. Volgens de vader wordt van een mug wordt een olifant gemaakt. De vader vindt dat hem ten onrechte het contact met [de minderjarige] wordt onthouden.
6.4
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de ernstige ontwikkelingsbedreiging een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De moeder heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] en is haar hoofdopvoeder en verzorger. De beslissing op het verzoek om [de minderjarige] onder toezicht te stellen is bij tussenbeschikking van
30 april 2019 aangehouden om de ouders de kans te geven in het vrijwillige kader te werken aan hun onderlinge communicatie, te werken aan een herstel van vertrouwen en te werken aan contactherstel tussen de vader en de dochter. Uit de stukken blijkt dat de moeder de zorg die noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] te keren, heeft geaccepteerd. Uit het Eindverslag van [naam4] blijkt dat de moeder haar medewerking op alle fronten heeft verleend. Zij heeft de intake bevestigd, was tijdig op de afspraken en is ook alle afspraken (zonder afzeggingen en/of uitstel) nagekomen. Ook heeft zij meegewerkt aan (begeleide) omgang tussen [de minderjarige] en de vader parallel aan het hulpverleningstraject. De moeder heeft daarbij aangegeven te begrijpen waarom het belangrijk is dat de omgang wordt opgestart. Zij heeft daarbij aangegeven dat ook zij het belangrijk vindt voor [de minderjarige] dat zij haar vader leert kennen. Het hof vindt dat uit de stukken blijkt dat de moeder dit ook in haar gedrag heeft laten zien. Zo blijkt uit de stukken dat de moeder, ook toen zij en [de minderjarige] niet helemaal lekker waren, de afspraak met de vader toch door heeft laten gaan en de vader ook heeft gerustgesteld met betrekking tot zijn nabijheid van [de minderjarige]
.Ook heeft zij zich bereid getoond om aan de onderlinge communicatie en het gebrek aan vertrouwen te werken. Uit het Eindverslag van [naam4] blijkt dat het hulpverleningstraject voortijdig is beëindigd vanwege de houding en het gedrag van de vader. Er is door de behandelaren ervaren dat de vader geen ingang biedt om op een respectvolle en constructieve manier met de moeder en de betrokkenen te spreken. Vanwege het gebrek aan samenwerking met de vader is het traject gestopt. De vader heeft dat laatste betwist en stelt dat hij niet degene is die het hulpverleningstraject heeft afgebroken. Wat daar verder ook van zij, het hof is het met de moeder eens dat de beëindiging van de noodzakelijk geachte hulpverlening haar niet kan worden tegengeworpen. De moeder was en is bereid om hulpverlening te aanvaarden en vindt het nog steeds belangrijk dat de vader en zij met elkaar communiceren en dat [de minderjarige] haar vader leert kennen. Nu niet is gebleken dat de gezaghebbende ouder de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteert, dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en dient het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] (alsnog) te worden afgewezen.
6.5
Om misverstanden te voorkomen merkt het hof ten overvloede op dat met betrekking tot de contacten tussen [de minderjarige] en de vader er een concreet verzoek van de vader ter beoordeling door de rechtbank voorligt. De beslissing op het verzoek van de vader is (bij beschikking van 6 juli 2021) aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling. Nu het hof de beschikking van de kinderrechter ten aanzien van de ondertoezichtstelling zal gaan vernietigen, kan de vader de kinderrechter verzoeken opnieuw een zitting te gelasten om te beslissen op zijn verzoek om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen.
Het komt het hof daarbij in het belang van [de minderjarige] (maar ook [naam6] ) wijs voor dat de ouders zich opnieuw tot een hulpverleningstraject in het vrijwillige kader wenden om tot een vorm van parallel ouderschap te komen waarbij toegewerkt wordt naar een onbegeleide omgangsregeling met de vader op structurele basis. De moeder en de vader zullen daarbij ieder voor zich moeten leren accepteren dat zij (zeer) verschillen van elkaar, zij zullen moeten accepteren dat zij de ander niet kunnen veranderen en zullen moeten leren daar (parallel) vorm aan te gaan geven als ouders van [de minderjarige] . Het spreekt daarbij voor zich dat de vader zich dient te onthouden van grof taalgebruik en/of bedreigingen. Wellicht is naast gezamenlijke gesprekken, ook individuele hulpverlening voor ouders aangewezen om te leren om te gaan met de verschillen in karakter, de teleurstellingen en emoties die dat met zich brengt en een manier te vinden om desalniettemin respectvol de ander te benaderen. Positief is dat [de minderjarige] twee ouders heeft die van haar houden, het beste voor haar willen en de huidige situatie ook graag anders willen.

7.Beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 30 juni 2021, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , geboren [in]
2017, alsnog af
.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. M.A.F. Veenstra en
mr. F. Menso, bijgestaan door mr. L. Jongman als griffier, en is op 9 december 2021 uitgesproken in het openbaar in aanwezigheid van de griffier.