ECLI:NL:GHARL:2021:11476

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.286.200
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek om een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van een vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vader, die zonder advocaat procedeerde, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, dat was afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden.

De vader had in het verleden een moeizame communicatie met de gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (GI), en er waren zorgen over de impact van de vader op de ontwikkeling van het kind. De raad voor de kinderbescherming had rapporten opgesteld waarin werd geconcludeerd dat er op dat moment geen mogelijkheden waren voor omgang tussen de vader en het kind. De rapporten wezen op de emotionele en psychologische problemen van het kind, die verband hielden met de vader, en de noodzaak voor de vader om aan zijn eigen ontwikkeling te werken voordat omgang mogelijk zou zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de vader niet voldoende inzicht had gegeven in zijn hulpverlening en dat er geen verbetering was in zijn houding. Het hof oordeelde dat het verzoek om een omgangsregeling niet in het belang van het kind was, gezien de huidige situatie. De vader kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen, maar zal eerst aan zichzelf moeten werken om een kans van slagen te hebben.

Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.200
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 509302)
beschikking van 14 december 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
thans zonder advocaat (voorheen mr. W.F. Wienen),
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Kers te Haarlem (voorheen mr S.L. Fronik).

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 8 juni 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een brief van de GI van 28 oktober 2021 met producties;
  • een bief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 2 november met als productie een (concept) rapport van de raad van 2 november 2021;
  • een brief van de raad van 10 november 2021 met als productie een rapport van de raad van 9 november 2021.
1.3
Op 16 november 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn:
- de vader,
- [naam1] en [naam2] , namens de GI,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- [naam3] namens de raad.
1.4
De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het rapport van 2 november 2021 een concept betreft en dat het rapport van 9 november 2021 het definitieve rapport is. De raad heeft ook verklaard dat de beide versies (vrijwel) gelijkluidend zijn. De raad heeft het hof verzocht om in de beoordeling uit te gaan van het definitieve raadsrapport, gedateerd 9 november 2021.
1.5
De vader heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij het rapport van 9 november 2021 niet heeft ontvangen. De vader had tijdens het raadsonderzoek een postadres aan de raad doorgegeven waar hij wekelijks zijn post ophaalt. De vader heeft voor het laatst op donderdag 11 november 2021 zijn post opgehaald. De raad heeft verklaard dat het rapport aan de vader is toegezonden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is aan de vader een kopie van het raadsrapport van 9 november 2021 overhandigd.
Het hof overweegt, na vergelijking van de beide raadsrapporten, dat de beide rapporten inderdaad (zo goed als) gelijkluidend zijn en dat in ieder geval de antwoorden op de onderzoeksvragen van het hof hetzelfde zijn. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding de beslissing in deze zaak aan te houden om de vader de gelegenheid te geven het definitieve rapport door te nemen en daarop te reageren. Dit geldt bovendien nu de vader ter mondelinge behandeling desgevraagd geen consequenties heeft verbonden aan zijn mededeling dat hij het raadsrapport niet van te voren heeft ontvangen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikkingen van 2 februari 2021 en 8 juni 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In de beschikking van 2 februari 2021 heeft het hof het incidentele verzoek van de vader tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen en in de hoofdzaak de raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
Wat is de actuele situatie inzake de therapie van [de minderjarige] ?
Wat zijn de bevindingen met betrekking tot het contactherstel van [de minderjarige] en zijn vader tot op het moment van rapporteren?
Zijn proefcontacten tussen [de minderjarige] en de vader in het belang van [de minderjarige] en zo ja, wie zou deze contacten kunnen begeleiden?
Indien proefcontacten nog niet in het belang van [de minderjarige] zijn, wat zijn dan de mogelijkheden in het contact tussen de vader en [de minderjarige] en wat is nodig om proefcontacten in de toekomst mogelijk te maken?
Wat is het advies van de raad ten aanzien van omgang tussen [de minderjarige] en de vader en als de raad omgang adviseert: welke omgangsregeling en onder welke voorwaarden?
In hoeverre komen uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in voornoemde vragen, maar die wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
2.3
In de beschikking van 8 juni 2021 heeft het hof, mede nadat was gebleken dat het raadsonderzoek nog niet was afgerond, de behandeling van de zaak aangehouden en de raad en de GI verzocht de hiervoor genoemde vragen te beantwoorden.
2.4
Bij beschikking van 31 augustus 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd voor de duur van zes maanden, tot 6 maart 2022.
2.5
In het briefrapport van de GI van 28 oktober 2021 is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen:
“2. Wat zijn de bevindingen met betrekking tot het contactherstel van [de minderjarige] en zijn vader tot op het moment van rapporteren?
Tot op heden heeft de medewerker SAVE niet aan contactherstel kunnen werken omdat de communicatie met vader zeer moeizaam verloopt. Ondanks vele verzoeken aan vader om informatie te verstrekken over zijn eigen behandeling negeert vader deze en lukt het niet om met zijn therapeut in gesprek te gaan danwel antwoorden te krijgen via de mail. Vader reageert tot op heden pas na een eerste of tweede herinneringsmail, zoals reeds eerder beschreven. Buiten het feit dat er in verband met ziekte van een collega een tijd geen contact is geweest met vader, ziet de medewerker SAVE een patroon in de moeizame samenwerking met vader waarbij vader de schuld volledig buiten zichzelf legt en er geen gesprekken hebben plaats kunnen vinden over hoe er überhaupt naar een contactherstel toegewerkt kan worden.
3. Zijn proefcontacten tussen [de minderjarige] en de vader in het belang van [de minderjarige] en zo ja, wie zou deze
contacten kunnen begeleiden?
Op dit moment acht SAVE dat het niet in het belang is van [de minderjarige] om toe te werken naar contact tussen hem en zijn vader. Uit de therapie blijkt dat [de minderjarige] geen positieve herinneringen aan zijn vader heeft. Alleen het praten hierover levert hem al spanning op, door met zijn handen te wapperen en lichamelijke onrust. Op dit moment laat [de minderjarige] vermijdend gedrag zien omdat hij de onderwerpen en het praten over minder leuke dingen lastig en moeilijk vindt. De therapeut is zoekende welke vorm van therapie het beste aan sluit om verder te komen in de behandeling.
Het valt de medewerker SAVE op dat de gesprekken die tot op heden met vader hebben plaats gevonden niet over [de minderjarige] gaan of over zijn ontwikkeling maar alleen over wat vader wil wat SAVE gaat doen. Tijdens gesprekken (of mailwisseling) met de medewerker SAVE geeft vader geen antwoord op vragen omtrent zijn eigen behandeling, waardoor er geen inzicht komt in zijn persoonlijke ontwikkeling en zijn emotieregulatie.
Moeder informeert vader maandelijks over de ontwikkeling en gebeurtenissen. Wellicht kan dit voldoende informatie zijn voor vader maar ook hier is tot nu toe geen gelegenheid geweest om daarover in gesprek te gaan.”
2.6
In het raadsrapport van 9 november 2021 is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen:
“1 Welke omgangsregeling met vader komt het meest tegemoet aan de belangen
van [de minderjarige] ?
Het betreft een zeer ingewikkelde overweging waarin de RvdK zoekende is naar de inschatting wat voor effect voorbereidingen op een voorgenomen traject voor contactherstel met vader voor consequenties zal hebben voor het functioneren van [de minderjarige] . De forse kind eigen problematiek van [de minderjarige] die hem verminderd weerbaar en belastbaar maakt en vraagt om een specifieke benadering is een complicerende factor, te meer aangezien het belang van [de minderjarige] ten alle tijden voorop dient te staan. Op dit moment geeft de therapeute aan dat er (qua timing) vooralsnog onvoldoende draagkracht is om te starten met een traject van contactherstel, maar kan de therapeut ook geen concrete uitspraken doen over of de huidige reacties/ het huidige functioneren van [de minderjarige] een contra indicatie is voor contactherstel. Het is derhalve voor de RvdK onvoldoende duidelijk geworden of het trauma waar de therapeute van spreekt dermate ernstig is dat een traject van contactherstel negatieve consequenties zal hebben voor zijn ontwikkeling of men dat pas beoordelen als er een begeleid contact moment plaatsvindt. Dit maakt het extra moeilijk omdat er dan weinig mogelijkheden zijn om hier op te anticiperen dan wel er een termijn aan te verbinden.
Duidelijk is wel dat er aan een aantal randvoorwaarden moet worden voldaan alvorens over gegaan kan worden tot een plan voor contact herstel. Deze randvoorwaarden waren deels al gesteld door SAVE, zoals inzicht geven in het inhoudelijke deel van vader zijn behandeling. Helaas heeft de RvdK daarop in onderhavig onderzoek ook onvoldoende zicht gekregen, doordat vader eerder niet actief heeft ingestemd met het benaderen van [naam4] als informant en de RvdK in gesprek met vader niet tot verdieping komt (vader stelt zich eisend/sturend op in de gesprekken). Daar komt bij dat [naam4] op 1 november 2021 heeft aangegeven niet op de opgestelde vragen van de RvdK in te gaan (zie punt 7;
relevante factoren in het onderzoek voor uitleg).
De RvdK spreekt de hoop uit dat [de minderjarige] in de komende periode van vier maanden minder heftig reageert op de story telling, zodat daarna een inschatting gemaakt kan worden of er bij [de minderjarige] voldoende mogelijkheden zijn om een traject van contactherstel met vader te starten. De Rvdk begrijpt dat de onacceptabele houding van vader maakt dat SAVE niet verder komt, maar begrijpt ook de frustratie van vader aangezien hij zijn zoon al heel lang niet heeft gezien terwijl voor hem niet voldoende duidelijk wordt of het starten van een traject tot contactherstel [de minderjarige] schade zou berokkenen. Tot slot is tevens de hierboven benoemde kanttekening aangaande loyaliteits- gevoelens van [de minderjarige] van belang om mee te nemen.
Ondanks de kritische noten zoals hierboven beschreven geeft de therapeut aan dat er bij [de minderjarige] vooralsnog onvoldoende draagkracht is om te starten met een traject van contactherstel. Om dit te bereiken is het nodig dat [de minderjarige] zijn levensverhaal (verhalenmethode EMDR) grotendeels heeft afgerond, waardoor er bij [de minderjarige] mogelijk ruimte komt om het contact met zijn vader te herstellen. Onder voorbehoud van de progressie die [de minderjarige] laat zien is de verwachting van de therapeut dat de verhalen methode eind februari 2022 volledig zal zijn doorlopen. Op dit moment vraagt de therapie te veel van [de minderjarige] om daarnaast contactherstel aan te gaan, gezien hij na therapie bijna een week nodig heeft om te herstellen. Daarnaast is er vooralsnog niet voldaan aan de overige randvoorwaarden, wat maakt dat er momenteel nog geen (opbouw van) (proef) contacten tussen [de minderjarige] en vader mogelijk is. Vader heeft vooralsnog onvoldoende kunnen aantonen dat hij een betrouwbare en veilige ouder kan zijn voor [de minderjarige] door zich aan afspraken te houden, zijn frustraties en onmacht niet te laten overheersen en inzicht te geven in zijn emotieregulatie, hoe hij hierin geleerd heeft en het verloop van het hulpverleningsproces. Belangrijk is wel dat voor vader concreet duidelijk is hoe hij dit kan bewerkstelligen en welk tijdspad hieraan wordt verbonden. Om [de minderjarige] te laten ervaren dat zijn vader er is en hij belangrijk is voor vader is het
van belang dat vader kaartjes aan [de minderjarige] blijft sturen.”
2.7
Het hof onderschrijft de bevindingen van de GI en de raad en legt deze aan zijn beslissing ten grondslag. In deze rapporten is te lezen dat om twee redenen geen omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] kan worden vastgesteld. Enerzijds zijn er bij [de minderjarige] op dit moment geen mogelijkheden voor omgang met de vader, waardoor het vaststellen van een omgangsregeling naar het oordeel van het hof niet in het belang van [de minderjarige] is. De impact van de EMDR waarmee met [de minderjarige] wordt gewerkt aan de verwerking van traumatische gebeurtenissen die verband houden met de vader is nog te groot. Daardoor is er bij [de minderjarige] op dit moment geen ruimte voor contactherstel.
Anderzijds is er geen verbetering in de situatie en opstelling van de vader, zodat het verzoek om het vaststellen van een omgangsregeling ook om deze reden dient te worden afgewezen. De vader is boos, dwingend en dreigend in zijn communicatie en heeft nog steeds onvoldoende inzicht gegeven in hulpverlening die hij ontvangt. Dat de behandelaar van de vader geen informatie (meer) heeft willen verstrekken, omdat de GI enkel op zoek zou zijn naar negatieve informatie, zoals de vader op de mondelinge behandeling heeft betoogd, maakt dit niet anders, omdat sprake is van een zich herhalend patroon. Het hof ziet daardoor ook geen aanknopingspunten dat het gedrag van de vader op korte termijn zal veranderen.
2.8
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen terecht heeft afgewezen.
2.9
Het hof overweegt ten slotte dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd tijdelijk van aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
Ook de vader kan in de toekomst dus opnieuw verzoeken om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen. Dit neemt echter niet weg dat de vader eerst aantoonbaar aan zichzelf zal moeten werken voordat een dergelijk verzoek kans van slagen heeft.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 november 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 14 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.